Verootmoediging
Door Uw verootmoedigen hebt Gij mij groot gemaakt. 2 Samuël 22: 36b.
Ons tekstwoord is ontleend aan een loflied van David, de man naar Gods hart. Mag dat ook van u gelden, dat u een man, een vrouw, een kind of jongeling naar Gods hart bent? Dat geldt immers van al Gods kinderen.
David is aan het eind van zijn leven gekomen en nu mag hij terugzien op zijn levensweg. Hij mag overdenken wat er zoal met hem gebeurd is. Al zijn wederwaardigheden gaan aan zijn oog voorbij. En dan mag David zien en uitroepen, dat hij groot gemaakt is.
Hoort maar, hij zegt: Gij hebt mij groot gemaakt. Is David dan een man als Nebucadnezar, die op het platte dak van zijn paleis liep en het uitriep: is dit niet het grote Babel, dat ik gebouwd heb? Is David ook zo'n trotsaard? Ach, eigenlijk wel. Hij was ook een mens. En de mens is van nature dwaas en trots, niemand uitgezonderd David niet.
Hij heeft ogenblikken gehad, dat hij zei: is dat niet het volk, dat ik groot gemaakt heb. Maar door Gods vrijmachtige genade, mag David nu in een geheel andere stemming verkeren. Hij is nu klein en dan zegt hij, dat hij groot is.
Wonderlijke uitspraak. Hij bedoelt er mee te zeggen, evenals als Paulus later: als ik zwak ben, dan ben ik machtig. Zo wonderlijk gaat het toe in Gods Koninkrijk in het geestelijke leven onder Gods uitverkorenen. Klein en dan groot. Zwak en dan toch machtig. Dwaas en dan toch wijs. Voor ons natuurlijke verstand is dat dwaasheid. En dat komt omdat deze zaken alleen geleerd worden door de onderwijzing van Gods Geest, in de weg van de bevinding. Ja, in een harde leerschool. En dat laat David merken. Gij hebt mij groot gemaakt, roept hij uit. Gij! God heeft het gedaan en wel in de weg van de verootmoediging. Dus door hem al maar neer te drukken, al maar kleiner te maken, al maar te beschamen, al maar armer en hulpbehoevende te maken. Al maar te ontledigen, al maar uit te schudden en uit te kleden.
Dat spreekt David uit in deze woorden, als hij de leidingen Gods prijst in zijn leven. Wat was het vaak bang en vol vrees geweest. Vele bange dagen en nachten heeft hij doorgemaakt. Telkens bleek dat er duizend noden en zorgen waren, waarbij David uit en van zichzelf niets bezat.
Moeilijk en zwaar was het leven voor hem geweest. Als hij daaraan terugdenkt kan hij veel vertellen. Denk o.a. maar als hij zich vergelijkt met een hert, opgejaagd door de pijlen die door Saul werden afgevuurd. Steeds in gevaar om te sterven. Om te sterven door een val, door het zwaard, door honger en gebrek. En dan werd hij geplaatst voor Gods rechterstoel. Daar kwam nog bij, dat hij bij deze dingen moest ervaren hoe boos en arglistig zijn eigen hart was, daar hij steeds geneigd was om te zondigen. Maar door die weg van vrees en strijd, had de Heere, Die hem genadig was hem totaal ontmaskerd, zodat hij zichzelf mocht zien in al zijn ellende voor tijd en eeuwigheid, om de Heere aan te lopen en van de Heere te begeren zijn voortocht en zijn achtertocht te willen zijn.
Dat is wat: jezelf te mogen leren kennen in je ellendestaat voor God. De vrucht ervan is dat David al maar kleiner werd gemaakt. Steeds was er meer onder zijn voeten weggeslagen. Al maar zwakker was hij geworden. Verzinken en omkomen werd hem voor ogen gesteld als zijn rechtvaardig lot. En in de diepte van zijn benauwdheid, had hij de grootheid van zijn zondestaat mogen inleven. Een blik in de spiegel van Gods wet deed hem met huiver vervullen. Alles kwijt om voor God te kunnen bestaan. Maar in de benauwdheid had hij God leren kennen. Temidden van de duisternis had hij mogen drinken van het licht.
De vrucht van al dat lijden en beproeving, van al dat wegzinken en verdrinken is dat hij ontdekt werd aan eigen zondeschuld en doemwaardigheid. Zijn eigen kleinheid en nietigheid en dwaasheid leren kennen, terwijl hij de Heere steeds meer had leren kennen als zijn Steenrots, Burg, Schild, Steunsel, Lamp, Uithelper, Kracht, Hoorn des Heils, Hoog Vertrek. En dat geleerd hebbende, mocht hij zich sterken in zijn God, om nu, terugziende op zijn weg, zijn bevindingen te vertellen: het was mij bange, maar de Heere was mijn sterkte en heil en door Zijn verootmoedigen heeft Hij mij groot gemaakt.
Dat is een kostelijke vrucht van Gods bemoeienissen met Zijn kind David. Het was bang geweest voor hem. Hij spreekt over de baren des doods en over de beken Belials. Hij spreekt over de banden der hel en over de strikken van de dood. Het zijn allemaal vijanden van hem. Maar hoe is hij gered geworden? Hij zegt zelf: als mij bange was riep ik de Heere aan en riep tot mijn God en Hij hoorde mijn stem uit Zijn paleis, en mijn geroep kwam in Zijn oren. Tot God nam David de toevlucht, vol angst en zorgen.
Hij mocht door de diepten van ellende zichzelf leren kennen, wetende wie hij als zondaar voor God was en voor de mensen. Maar de Heilige Geest leidde hem ook in de kennis van Christus, in Zijn genade en ontferming. In de God des Verbonds, Die trouwe houdt tot in alle eeuwigheid over al Zijn gunstgenoten. Het hart van David kwam in beroering. Zijn geest werd werkzaam. Hij mocht ingaan in eigen staat en toestand, met al de zonde en met al zijn schuld. En hij mocht biddend en smekend binnendringen in de veste van de Eeuwige God, Die hoog woont in de hemel, maar Die ook in de laagte woont bij een gans uitgeschud volk. Een volk dat met een verslagen hart en bedroefde geest weet te roepen tot Hem. En door zijn God was David verhoord, uitgered, door zijn God gesterkt en voortgeholpen.
En nu na lange bange jaren oud geworden zijnde, wil hij in het midden van de gemeente uitroepen wat God met hem heeft gedaan. Gij, Heere, hebt mij in een weg van verootmoedigen groot gemaakt.
Wat moet Gods kind arm en klein gemaakt worden, om door de Heere te worden groot gemaakt. We zijn zo graag groot in eigen oog. Hoogmoed is een vervloekte kwaal, en we dragen die kwaal van nature, in ons om. Maar wie is er aan ontdekt? Wie weet er bij bevinding van te spreken? Want als we er niet levendig aan ontdekt zijn geworden, wat is dan de toekomst, als het eeuwigheid wordt? Om zelf de vloek en de toorn Gods te moeten dragen in de rampzaligheid.
Maar nu is er, Gode zij dank, toch een volk dat er wel aan ontdekt wordt. Dat is dat volk, wat met David ook rondzwierf in de duisternis, maar dat door de Heere krachtdadig werd bekeerd. En dat volk moet wegzinken om op vaste grond te komen.
Er moet heel wat worden weg gegraven worden bij de Kerk….God handelt zo wonderlijk met Zijn kinderen. En als ze daarvan spreken, dan haalt de wereld de schouders er over op. Maar de vijandschap komt openbaar vanuit de godsdienst. Want als zij Gods volk horen spreken van de wegen en gangen des Heeren dan liggen zij er buiten met al hun geloof en goede werken. Ze vinden het dwazen, maar het dwaze heeft God uitverkoren. Was het geen dwaasheid dat David de reus Goliath tegemoet trad? Daar staat die sterke reus, spottend met het volk van Israël en hij vloekt de Heere.
Daar staat hij, geheel met koper bekleed en zwaaiend met zijn reusachtig slagzwaard. En als David hem tegemoet treedt dan grijnst heel zijn gezicht. Wat zou die nietige Israëliet, die daar komt aanwandelen met een stok, alsof hij uitging om een hond te slaan? Hoog voelt Goliath zich boven David verheven Hij wordt groot gemaakt door eigen inbeelding en door zijn volk. Maar David was klein voor God. En nu staat die nietige Joodse herder niet meer alleen, als hij door het geloof mag zeggen: ik kom in de Naam des Heeren, dien gij vloekt. En door middel van een steen uit zijn slinger wordt die sterke reus neergeveld.
Ziet, zo was David groot gemaakt door klein te worden voor zijn God en ontdaan van alle eigen kracht en wijsheid om zijn sterkte te mogen vinden in de Heere. Hij spreekt niet voor niets tot Zijn volk: roep Mij aan in de dag der benauwdheid en Ik zal er u uithelpen en gij zult Mij eren. Kijk, toen hij zwak was, toen was hij machtig. Hij was machtig door Hem, Die daarvoor geprezen wil worden. En nu, aan het einde van zijn leven belijdt David: God is mijn Sterkte en Kracht en Hij heeft mijn weg volkomen gemaakt.
Och, dat de Heere dat ook in uw en mijn leven zou willen toepassen en verklaren voor het eerst of bij vernieuwing. U die voor die gesloten deur zit en alleen maar moet zuchten: het is voor eeuwig verloren met mij, ik heb geen verwachting meer. Het is in het leven van David ook niet altijd geweest: God is mijn Sterkte en Psalm, door Hem ben ik groot gemaakt. Denk aan de geschiedenissen met Bathséba en de volkstelling. Dat was allemaal hoogmoed. Hij had toch dat volk groot gemaakt. Wat viel David toen in vreselijke ongerechtigheden. In zichzelf was hij een helwaardige zondaar. Als hij zelf groot is, stort hij zich in de grootste ellende. Vol gruwel en onrecht valt hij in het oordeel. Dan gaat hij onder met alles van zichzelf en het einde is donkerheid, vloek en tranen. Neen, dan kan hij de godvrezende niet toeroepen: God heeft mij groot gemaakt. Dan moet hij wenend belijden: ik heb mij verachtelijk en doemwaardig gemaakt.
Dat is nu de mens. Ook de bekeerde mens! Maar als de Heere nu komt met Zijn Geest om te ontdekken en Zijn volk te ontkleden, dan komt daar dat schuldgevoelen en schuldbelijden, dat verootmoedigen voor de Heere. Dan maakt de Heere Zelf weer plaats om goed te zijn voor een slecht mens in Jezus Christus.
Gaat het in eigen wegen, dan is dat tot schade en tot de dood. Maar mag de ziel in de weg van de ontdekking, met verootmoediging gebracht worden tot diepe afhankelijkheid van de Heere, dan gaat het tot de hoogte. En tot roem van Gods vrije genadewerk, van Zijn trouw, van Zijn Majesteit en sterkte mag David terugziende, zichzelf veroordelen en de Naam des Heeren verhogen. Dat doet hij met de woorden van onze tekst: door Uw verootmoedigen hebt Gij mij groot gemaakt.
Wat moet de Heere altijd afbreken, als wij sterk zijn, en Hij wil genadig sterk maken, als wij zwak zijn. Als Israël zich maar vernedert dan gaat het goed. Maar als zij weer andere goden nawandelen, gaat het verkeerd. Zonder nederigheid valt men van de zonde tot zonde, met als gevolg ramp op ramp, ellende op ellende.
Als Gods volk groot wil zijn in eigen kracht, worden zij door de Heere klein gemaakt in de weg van de verootmoedigingen. Hij brengt hen in het stof van Gethsémané om Hem te leren kennen, Die gekropen heeft als een worm in hun plaats om voor hen te verwerven de zaligheid. Hij heeft Zich verootmoedigd onder het recht van God om Zijn volk te schenken de verzoening door Zijn voldoening. Hij klein geworden om Zijn volk groot te maken. Groot in Hem. Uit vrije genade te delen in de geloofsgemeenschap met God.
Door Uw verootmoedigen hebt Gij mij groot gemaakt. Wonder van Gods genade!