Home

Kennismaking

Memoires

Bijbelstudies

Schriftoverdenkingen voor de jeugd

Div. artikelen

Links

Contact

En u heeft Hij mede levend gemaakt, daar gij dood waart door de misdaden en de zonden.
Éfeze 2: 1.
 
Ik wil met u gaan nadenken over deze tekstwoorden. Nodig is daartoe de verlichting door God de Heilige Geest. Hoe zullen we anders kunnen omgaan met de Heilige Schrift? Dan gaan we er eigen gedachten inleggen en ons gelijk zoeken. Bovenal is nodig de vraag te stellen of wij deze tekstwoorden bevindelijk kennen mogen in ons leven. De Éfeziërs, aan wie Paulus deze woorden schrijft, kennen de kracht van Gods Woord in hun hart. Want wat is er met de Éfeziërs gebeurd, wie waren zij vroeger geweest?
We lezen: dood door de misdaden en de zonden. Twee vragen zijn van het grootste belang voor ons, n.l. wat er vóór ons en wat er in ons moet gebeuren.
De eerste vraag betreft onze verzoening met God, onze rechtvaardigmaking door de Heere Jezus Christus.
En de tweede vraag ziet op onze geestelijke geboorte uit de dood tot het leven, het begin van ware godzaligheid die tot de eeuwige heerlijkheid leidt.
In onze tekstwoorden worden we op die levendmaking, op die vernieuwing gewezen. Die levendmaking, die noodzakelijk met- en in ons moet plaatsvinden, is het ontvangen van het leven Gods in de ziel. We zullen u zeggen waarom. Bij onze schepping bezaten wij het leven Gods. God schiep ons tot Hem. Ons leven was in God, in Zijn gunst en gemeenschap, in de genieting en grootmaking van de volzalige God. En dit leven hebben wij door onze moedwillige afval en ongehoorzaamheid tegen God verloren; de zonde is de dood van onze ziel. Wij zijn dood door de misdaden en de zonden. Wij zijn dood omdat we een misdaad begaan hebben tegen God. Onze ziel is verdorven. Van God gescheiden is ons leven niet anders dan een gestadige dood. Wij zijn levend dood. Geen geestelijke levenskiem zit er meer in ons, ook niet toen wij gedoopt werden, zoals sommigen leren. Het verdichtsel van ons hart is boos. Van ons geldt als van de onvruchtbare vijgenboom: uit u geen vrucht in der eeuwigheid. De laatste levensvonk is uitgeblust. We zijn allemaal verduisterd in het verstand, vervreemd van het leven Gods. Door één mens is de zonde in de wereld gekomen en door de zonde de dood. Onrein komen wij ter wereld. Wij hebben allen in ons bondshoofd Adam gezondigd. Wij zijn schuldig en zondig. Onze gehele natuur is verdorven. Wij zijn allen als onreinen en al onze gerechtigheden zijn als een wegwerpelijk kleed. Adams schuld is de onze. In Adam liggen wij in de dood verzonken. Onbekwaam tot enig goed en geneigd tot alle kwaad.
 
U vraagt misschien: is er niets anders over de mens te zeggen, dan deze zaken? Neen, niets anders. De Schrift spreekt slecht over de mens en goed over de Heere. Het is altijd al een steen des aanstoots geweest dat de mens dodelijk onmachtig is om iets goeds voor de Heere voort te brengen. Dat het tot onze zaligheid nu alleen van de Heere moet komen. Daar verzetten we ons tegen, we willen niet uitgeschud en uitgekleed worden. We proberen onze schande te bedekken met allerlei vijgenboombladeren. We willen allen wel ten hemel gaan, maar houden vlees en kleren aan. We redeneren aldus: de mens is niet volmaakt, maar dat we dood zijn in misdaden en zonden, daar protesteren we tegen.
 
Maar nu was er in Éfeze een overblijfsel naar de verkiezing van Gods vrije genade. En Gode zij dank is er ook vandaag nog. En zij allen leren door Gods Woord en Geest een blik slaan in de diepte van hun val en ellende.
Zij belijden: Heere, ik ben onrein en melaats van de voet tot de hoofdschedel toe. Dan erkennen we dat we slaven van de zonden zijn en dat het bedenken van ons vlees vijandschap is tegen God. De Apostel zegt: het onderwerpt zich der wet Gods niet, want het kan ook niet. Verstaat u de uitspraak: ik ben vleselijk verkocht onder de zonde? De Heere Jezus zegt: zonder Mij kunt gij niets doen. Het is een hele strijd voor we op de knieën belijden: Heere, door mijn zonden ben ik dood in de misdaden en de zonden.
 
"Dood" is een verschrikkelijk woord. Ach, daar moeten we vandaag de dag eigenlijk niet meer over spreken. Evenwel: daar is ons leven en de tijd waarin we leven te ernstig voor. Hoe vaak lezen we niet van het sterven van jonge mensen. De rouwadvertenties in de kranten vermelden alle leeftijden. Dan zullen we er toch in dit leven ernstig rekening mee moeten houden. Wat zou het een genade zijn als er kinderen of jongeren zijn die hiermee worstelen. Die geloven: éénmaal te moeten sterven en daarna het oordeel. Dat is erg. Dat het van u mocht gelden als van de Éfeziërs, zij zijn dood in de misdaden en zonden geweest.
Geweest, dat is verleden tijd. Een dode kan niets meer doen, daar is het leven uit, die is passief. Kijk dat wordt hier bedoeld. Paulus bedoelt hier dat ze actief waren. Dit is een dood die bruist van het leven, zoals in vers twee en drie wordt beschreven. Leest u het even na in uw Bijbel.
Zij aanbaden Diana der Éfeziërs, het beeld dat uit de hemel zou zijn gevallen. Zij bedreven afgoderij. Een godsdienst zonder de levende God is geen godsdienst. Daarom waren zij met hun eigen godsdienst dood.
Vrienden, zo kan het er ook met ons voorstaan dat we ondanks onze godsdienst nog buigen voor eigen goden. Dan zijn we nog dood in de misdaden en de zonden.
Dat is de ernst die ons beklemt. Van God vervreemd en daarvoor geen ogen om te zien. We zien van nature Koning Jezus en al Zijn weldaden niet. En als we dat hier niet leren, hiernamaals kan het niet meer. Geen oog om te zien en geen hart om op te merken. Uw en mijn hart kloppen van nature niet voor de Heere. Alleen voor de wereld en de duivel.
Onze handen en voeten grijpen niet naar de eeuwige zaken. Onze handen en voeten grijpen naar de wereld en de zonden. In ons hart leeft de gedachte: grijpt toch de kansen door de duivel geboden. En daar springt ons hart voor open. De weg des vredes hebben zij niet gekend, daar is geen vreze Gods voor hun ogen. Wij weten dat al wat de Wet zegt, zij dat spreekt tot degenen, die onder de Wet zijn, opdat alle mond gestopt wordt en de gehele wereld voor God verdoemelijk zij. Daarom zal uit de werken der Wet geen vlees gerechtvaardigd worden voor Hem. Want door de Wet is de kennis der zonde. De mens is geestelijk dood, van God gescheiden. Rammelen kan hij met zijn boeien, maar ze verbreken niet. Wij derven de heerlijkheid Gods en worden om niet gerechtvaardigd uit Zijn genade door de verlossing, die in Christus Jezus is. En het is alléén maar door Hem, Die de dood is ingegaan, dat we hier lezen: en u heeft Hij mede levend gemaakt.
 
Levendgemaakt betekent volgens de kanttekeningen: Dat is, uit de dood der zonde verlost, door onze rechtvaardigmaking en wedergeboorte, gelijk terstond hierna verklaard wordt.
Levend gemaakt met Christus betekent volgens de kanttekeningen: want als Christus, die om onzer zonden wil gestorven was, is opgewekt, zo heeft Hij daadwerkelijk betoond dat Hij de schuld onzer zonde en het lichaam onzer zonden had teniet gedaan: wat Hij eerst voor ons, en daarna ook in ons heeft volbracht uit de kracht van Zijn dood en van Zijn opstanding, Rom. 4: 25 enz., als Hij ons het geloof heeft geschonken, door het geloof heeft gerechtvaardigd, en door Zijn Geest heeft vernieuwd en geheiligd. Zie 1 Kor. 1: 30.
De levendmaking wordt hier dus op het allernauwste verbonden met de geloofsvereniging met Christus.
Me dunkt genoeg stof om over na te denken.