Home

Kennismaking

Memoires

Bijbelstudies

Schriftoverdenkingen voor de jeugd

Div. artikelen

Links

Contact

De geloofskeuze van Mozes (2)
 
We lezen van Mozes in Hebreeën 11: 25: Verkiezende liever met het volk Gods kwalijk behandeld te worden, dan voor een tijd de genieting der zonde te hebben.
Mozes blijkt niet alleen een vleselijke band met het Israëlitische volk te hebben, maar ook een geestelijke band. Zijn hart ging uit naar dat volk wat de Heere verkoren had om het Zijn liefde te schenken. Hier komt de vrijmacht en de genadekracht Gods openbaar. De vrijmacht, want waarom is deze Mozes aan dat hof, in heel Egypte, alleen, innerlijk, wezenlijk anders dan alle anderen? Zonder genade, zonder dat er geloof was gelegd in zijn ziel, zou Mozes meegegaan zijn op de brede stroom van het wereldse hofleven. Want de keuze voor dat volk van God is een krachtdadige keuze geweest, gewerkt door de Heilige Geest. Let er maar eens op. Want hoe stond het met dat volk, waar zijn hart naar uit ging?
Allerdroevigst. Zij werden gemeen behandeld. Zo was het niet altijd geweest! Als vrije herders waren de nakomelingen van Jakob op verzoek van Jozef naar Egypte gekomen. Ze kregen land, huizen en voedsel. Maar nu zijn ze een volk van slaven, geknecht en vertrapt, zwart van dienstbaarheid! Een volk in zichzelf verwerpelijk, dat zich schikt in zijn slavernij. Bovendien een volk, vol van gebreken. Straks komt het hoe langer hoe meer aan de dag hoe eng van hart zij zijn, hoe klein van ziel, murmurerende en twistende tegen God.
Maar zij zijn toch het volk van God! Niemand ziet het nu in hen. Hoe weinigen zijn er onder hen die het zelf nog geloven. Zij schijnen van God en van mensen verlaten. Het is alsof de Heere hen heeft vergeten. Maar zij zijn toch Gods volk: uit genade verkoren, vrijmachtig verwekt, wonderlijk bewaard. Hetgeen niets is, het verachte en onedele heeft God verkoren, opdat Hij hetgeen iets is beschamen zou. Gods volk zijn zij, en wat houdt dit niet in! De Heere heeft tot hun vaderen gesproken, en Hij herhaalt het tot hen ook in hun diepe vernedering: Ik ben uw God en de God van uw zaad tot in duizend geslachten. Ondanks hun slavernij zijn zij een koninklijk volk. Het geklank van de Koning is bij hen. Zij zijn de dragers van Gods heerlijke beloften, straks wacht hen het hemelse Kanaän. De Heere de God van Abraham, zal hen groot maken op Zijn tijd.
Daar wordt nu wel niets van gezien, het ligt alles in de toekomst, en is alleen vast in de waarheid en trouw Gods. Nodig te ontvangen een oog verlicht door de Heilige Geest.
Er kwam een scheiding openbaar in het hart van Mozes, ten opzichte van de dochter van Farao, ten gunste van dat verdrukte en geplaagde volk. Hij weet zich één met het volk des Heeren, met hun traditie en verwachting, met hun strijd en met hun lijden, met hun leven en hun sterven, met hun God en hun Zaligmaker. De band waardoor Mozes is vastgestrengeld aan het volk van God, dwingt hem om andere banden te verbreken. Het geloof vraagt een zwaar offer. En hij brengt het offer des geloofs. Er kwam scheiding tussen wat uit God is en wat niet uit God is. Soms kan dit offer pijnlijk zijn voor het vlees. Zo zal het ook bij Mozes geweest zijn. We mogen hem niet van ondankbaarheid beschuldigen. Hij heeft ongetwijfeld grote waardering gehad voor Farao's dochter, de redster van zijn leven. En de plicht der dankbaarheid heeft Mozes verstaan. Maar het geloof vraagt het offer om Gods wil. Het offer om de genieting van de zonde los te laten. De zonde die het vlees zo kan strelen.
We zien Mozes uitgaan uit het paleis naar de steenbakkerijen. Uit de hofkring naar dat slavenvolk bij de tichelovens. Daar kiest hij de kant van dat volk en spreekt het uit in zijn daden, dat hij liever met hen kwalijk behandeld wil worden, dan voor een tijd de genieting der zonde aan Farao's hof te hebben. Het gaat Mozes niet om wat hij in dat volk zag. Maar hij ziet in hen het volk van God, en om deze God is het hem te doen. Mozes heeft liefde in zijn hart tot de God van dat volk, de God van Abraham, Izaäk en Jakob. Zijn volk in de verdrukking, drager van Zijn belofte, was hem begeerlijker dan de schoonheid van Egypte. Mozes beleefde het in zijn hart: Uw God is mijn God, en daar hoort bij: uw volk is mijn volk. Dat was de keuze des geloofs, vrucht van het ontdekkend licht des Geestes, waarom een David smeekt:
Doe bij uw knecht weldaqigheid, O Heere,
opdat ik leev', Uw woorden moog bewaren;
En dat Uw Geest mij ware wijsheid leer.
 
Jonge vrienden, de Heere geve dat er onder jullie ook gevonden worden, die met Mozes liefde kennen tot Gods volk en een haat tegen de zonden. Zonder bekering des harten blijft je hart uitgaan naar de
genieting der zonde, waarvan het einde is een eeuwige teleurstelling en een eeuwig verloren liggen
onder de toorn Gods.
Hij roept het zo welmenend toe: wendt u naar Mij toe en wordt behouden.