Home

Kennismaking

Memoires

Bijbelstudies

Schriftoverdenkingen voor de jeugd

Div. artikelen

Links

Contact

DE VERLOREN ZOON (1)
 
In het Evangelie van Lukas hoofdstuk 15: 18 lezen we het volgende: Ik zal opstaan en tot mijn vader gaan. Het is een tekst genomen uit de gelijkenis van de verloren zoon. Een overbekende gelijkenis. Wie van ons kent hem niet? In deze geschiedenis wordt op eenvoudige wijze het heilgeheim van Gods Koninkrijk duidelijk gemaakt. Een beeld genomen uit het natuurlijke leven door de grote Leraar en Profeet, de Heere Jezus Christus. Ook in deze gelijkenis hebben wij een beeld van geestelijke dingen te zien. Er is sprake van bekering en van liefde en van vergeving.
We zien de verloren zoon zitten al hongerend bij een Dak waar de zwijnen uit aten en hij begeerde zijn buik daarmee te vullen. In vers 17 lezen we: En tot zichzelf gekomen zijnde. Hij was tot zichzelf gekomen, maar nu moest hij verder en ook weer tot zijn vader komen. Was hij niet opgestaan dan was hij verloren gebleven, en zou hij meer ter waarschuwing dan ter navolging geweest zijn. Het is groot als een mens tot zichzelf komt, zijn of haar zondige toestand indenkt en het gevaar waarin hij verkeert goed onder ogen ziet. Want onnadenkendheid is de oorzaak van het eeuwige verderf. Als het slechts bij het voornemen blijft zich te bekeren, zal het geen heil brengen. Want de weg naar de hel is geplaveid met vele goede voornemens. Misschien hebben jullie in nood, op het ziekbed, of b.v. onder een ernstige prediking gezegd: Ik zal opstaan, maar deden het niet. Tussen het "ik zal" en het doen ligt' soms zeer veel. De verloren zoon stond op en ging naar zijn vader.
Daarin ligt nu een beeld van bekering, van de waarachtige bekering van een zondaar tot God. Op onovertrefbare wijze tekent Christus in dit schone beeld ook voor ons, hoe noodzakelijk en kostelijk die bekering des mensen is, als een werk van Gods eeuwige verkiezende liefde.
Ter onderwijzing het volgende. In de Heilige Schrift worden twee woorden voor bekering gebruikt: Het éne betekent hartsvernieuwing en het andere levensverandering. Het eerste wijst op een innerlijk werk, op de verlichting van het verstand, de vernieuwing van het hart. Het tweede is de openbaring daarvan in de wandel en handel. Worden zij afzonderlijk gebruikt en onderscheiden, zij behoren beide tot de ware bekering. Het ene is een gevolg van het andere en mag er niet van gescheiden worden. Van het eerste lezen wij in vers 17: en tot zichzelf gekomen zijnde en in vers 20 het tweede: en opstaande ging hij tot de vader. Lees het maar eens na in je Bijbel.
Hij stond op, want hij was gevallen, zo diep zelfs dat zijn vader zijn toestand noemt: hij was dood. En in die geestelijke doodstaat verkeren alle mensen van nature. Allen in Adam gevallen. De erfenis van het eeuwige leven erdoor gebracht. God verlaten om nooit meer terug te keren. Zwervende en dolende op de aarde zonder God en zonder toekomst.
We hebben alles erdoor gebracht met zondigen. Wij liggen "midden in de dood, " dood in de misdaden en de zonden. Bekering is opstaan uit die dood der zonde en ellende. Een geestelijke opstanding door Goddelijke kracht. Want daar zijn we zelf niet meer toe in staat. De Heere wekt de dode op. Ontwaakt, gij die slaapt, staat op uit de doden en Christus zal over u lichten. God heeft de mens goed en recht, naar Zijn beeld en gelijkenis geschapen. Maar de mens is niet staande gebleven, hoe zou hij kunnen opstaan nu hij gevallen is in de dood? Toch staat hij op, want de Heere werkt door Zijn Woord en Geest, vanuit Zijn eeuwig welbehagen. God bekeert, Hij werkt de verandering en vernieuwing van het hart. Hij geeft genade het leven te veranderen en daarin te volharden. Hij overtuigt van zonde en breekt het hart. Hij brengt de mens tot zichzelf en dan ook tot de Heere. Wat is de Heere toch de Almachtige. Hier schittert het eenzijdige Godswerk.
En opstaande ging hij naar zijn vader. Dat is ook: het verre land verlaten, met de zonde en werelddienst breken. Niet een klein beetje, maar radicaal. God doet een afgesneden zaak op aarde. De verloren zoon ging niet terug naar de burgers van het land om over een hongerloon te onderhandelen. Hij had er meer dan genoeg van. Hij zei zijn meester de dienst niet op, maar verbrak het contract met hem, door heen te gaan. Niemand heeft de duivel verlof te vragen heen te gaan. Maar, hoe moeilijk en zwaar is het de wereld te verlaten en tot God weer te keren. Het is een strijd op leven en dood. Een weg door diepe dalen en afgronden. Indien de Heere die banden met de zonden en de satan niet breekt en tot Zich zou trekken, we zouden nooit tot Hem komen. Maar dat doet Hij. Hij stond op en ging naar zijn vader. Zij, die bij de zwijnen en in het verre land bleven, zagen hem heengaan: Al hebben zij er wellicht over nagedacht wat hem daartoe dreef om hen te verlaten. Dat heengaan was bekering, althans het begin er van. Want God was begonnen en als Hij werkt kan niemand dat keren. De roeping en verkiezing Gods zijn onberouwelijk. Gods werk kan het werk van de duivel doorstaan en overwinnen.
De bekering van velen vandaag schijnt alleen te bestaan in te geloven dat zij bekeerd zijn of dat anderen hen bekeerd achten. MAAR ZAL IEMAND OPSTAAN UIT DE DOOD EN DAARV AN NIETS GEMERKT WORDEN?
Jongens en meisjes, als je door en tot God bekeerd wordt zal dat openbaar worden. Als de Heilige Geest in het hart werkt zal Hij niet alleen gedachten en voornemens geven maar de uitverkoren zondaar ook losmaken van de zonde en tot God leiden. Dan zal er strijd en gebed zijn, een worstelen tegen alle bezwaren om te ontkomen wat dat men vroeger boven alles zocht maar waarvan men nu een afkeer heeft. Waarlijk, het is de moeite waard alle krachten der ziel in te spannen om het eeuwige verderf te ontvlieden! Zij die al maar uitstellen in plaats van heden te bedenken wat tot hun vrede dient, zullen ervaren dat hun verderf niet slaapt.
Denk aan 't vaderlijk meedogen,
Heer', waarop ik biddend pleit,
Milde handen, vriend 1ijk ogen,
Zijn bij U van eeuwigheid.
Sla de zonden nimmer ga,
Die mijn jonkheid heeft bedreven,
Denk aan mij toch in gena,
Om Uw goedheid eer te geven.