Home

Kennismaking

Memoires

Bijbelstudies

Schriftoverdenkingen voor de jeugd

Div. artikelen

Links

Contact

 
"De STORM OP ZEE"
 
Heere, behoed ons, wij vergaan.  Mattheüs 8: 25.
 
Vrienden, de Heere heeft in Zijn Woord getuigd van een moeite volle weg die noodzakelijk bewandeld moet worden door allen, die met het gezicht reizen naar Sion. En dat is géén weg die bestrooid is met rozen maar juist met doornen, een weg van moeiten en verdriet. De Heere heeft nooit tegen Zijn discipelen gezegd dat de zon der voorspoed over hun levenspad zou schijnen. Juist het tegenovergestelde heeft Hij voor ogen gehouden. Ze zullen u haten, u vervolgen en liegende alle kwaad tegen u sprekende om Mijnentwil. Ze zullen u uit de Synagoge werpen. Ja, de ure zal komen, dat een ieder die u zal doden zal menen Gode een dienst te bewijzen. De ware Godskinderen zullen te lijden hebben, te lijden van mensen die hun dat aandoen, soms onder de schijn van vroomheid. En dat is verschrikkelijk.
Zo was er een man die goed thuis was in de Bijbel en tegen de Heere zei: Meester, ik zal U volgen, waar Gij ook henen gaat. En dan zegt de Heere tegen hem: de vossen hebben holen en de vogelen des hemels hebben nesten, maar de Zoon des mensen heeft niet waar Hij het hoofd neerlegge. Weet wat u doet zegt Jezus tegen hem: "Hebt ge de kosten wel berekend?" Een gemakkelijk leven is er achter Mij niet. Wel een leven waar de stormen des levens overheen zullen komen. Gods uitverkorenen weten hiervan te spreken. We willen van nature allemaal graag een kalm en gerust leven leiden, maar het is allemaal bedrog. De duivel wil ons rustig en kalm houden, totdat we jammerlijk ontwaken in de nacht des doods. Gods dierbare volk wordt hier verdrukt en huilt menige traan, maar zij hebben een Zaligmaker die hun leven leidt, hen regeert en dagelijks opnieuw bekeert. Wanneer ze het in de nacht van hun verlorenheid uitroepen: 'HEERE, BEHOED ONS, WIJ VERGAAN', dan redt Hij ze uit de golven waarin ze voor eeuwig dreigen te verzinken.
Dat zien we ook in de geschiedenis die wij voor ons hebben liggen. De Heere Jezus had de gehele dag gepredikt en vele wonderen verricht(vers 16). De Heere Die naar Zijn menselijke natuur vermoeid was, verlangt naar rust en gaat met Zijn discipelen in een schip en begeeft zich naar het achterschip en gaat slapen op een oorkussen. En het schip vaart uit, het meer van Gennésareth op, met bestemming het land der Gergesénen. Jezus in het schip met Zijn discipelen: is het niet een treffend beeld van de levende Godskerk! Dat schip dat daar van Kapernaum afvoer, was de Kerk Gods niet. Neen, maar wel zij die daarin waren. Want de Kerk Gods bestaat uit mensen, maar uit welke mensen.
En op die vraag nu kan naar Gods Woord geen ander antwoord gegeven worden dat dit: de Kerk dat is de Gemeente der uitverkorenen. Dat is Gods volk. De Kerk, dat zijn de gezaligde in de hemel en de wederomgeborenen hier op aarde. Degenen die nu nog op hun zondige weg voorthollen, maar die straks, door Gods wondervolle genade, in de ziel gegrepen worden. Dat zijn zij die nog geboren zullen worden en wier zonden bedekt zijn in het bloed des Lams. Het is duidelijk dat we hier spreken van de Kerk Gods die de veilige haven nog niet bereikt heeft. DAT IS DE STRIJDENDE KERK, HET KEURKORPS VAN CHRISTUS, die hier de goede strijd des geloofs strijden. Dat zijn dus de discipelen van de Heere. Het is wel een voorrecht, maar niet voldoende tot zaligheid, geboren, te zijn op het erf des Verbonds. Het is niet genoeg ook al zit u iedere zondag onder het geklank van Gods Woord. Het is wel de middellijke weg waardoor God zondaren vernieuwt en bekeert, zodat we ons er trouw onder hebben te stellen. Het komt er op aan een discipel van Jezus te zijn, een leerling te zijn op de school bij de Heere, waarvan Christus het hoofd is. Wat is deze Christus voor U/jou? Verlangt uw/jou hart naar Hem? Ligt er een ware begeerte naar dien éne Zaligmaker, naar Zijn bloed?
Maar hoe zou u naar Hem verlangen als u uzelf nog niet kent. Hoe zou 't mogelijk zijn in Hem enige dierbaarheid te zien, als u de schuldbrief nog niet kreeg thuisgestuurd en u zichzelf leert kennen als een walgelijk schepsel voor de Heere. U hebt nog geen zielsbegeerte naar Hem als u de zonde nog lief hebt. Want die zonde heeft ons innerlijk leven aangetast. De zonde heeft onze levenswortel vergiftigd. Is er niet in ons hart die stroom van zonden die er steeds maar weer uit voortvloeit. Zalig diegenen die 't verstaan en weten mogen, gewerkt door de Heilige Geest, dat ze arm zijn en ellendig. De Heere maakt een volk dat naar Hem gaat dorsten. Die gaan smeken om verlost te worden van de zonde en de vloek. Tot de Kerk Gods behoren dus zij, die van hun eigen levenswortel zijn afgesneden en Christus bevindelijk zijn ingeplant. En nu vaart de Kerk Gods hier op de zee van het geestelijke leven.
Daar is dat schip met Jezus en Zijn discipelen aan boord een schoon beeld van.
Hebt u haar wel eens gezien die zee, dat onmetelijke water, dat de macht en de majesteit des Heeren verkondigt? Op die grote wateren gevoelt de nietige sterveling zich zo gering. Zo is het ook met het verkoren erfdeel des Heeren. Zij varen niet slechts langs de kust, maar zij komen op de diepe wateren, zij moeten die overvaren. Zij leren de angsten en gevaren kennen waarin ze verstaan, dat ze zonder Jezus reddeloos verloren zijn. 0', kind des Heeren, die mag weten, gewerkt door Gods wondervolle genade, in dat schip der Kerk te zijn, waar de Heere alleen Koning is. U weet ook veel te verhalen van al uwe ontmoetingen op de zee van het geestelijke leven. U weet te spreken van de schone en stille uren, dat de hemel onbewolkt was, dat het steeds voorwaarts ging op weg naar de haven. Dan was het zo goed in die uren. U kon zich verheugen in de God van uw heil. U had geen vrees omdat de zee zo kalm en effen was. U had het toen evenals de discipelen in het schip zo goed. Maar evenals de discipelen Jezus leert de Kerk ook andere tijden kennen. De tijden dat het gaat stormen. Op die diepe wateren is het niet altijd als een spiegel. Als de geweldige wateren beroerd worden door de stormwind dan is er nood, dan dreigt er gevaar en het schip is in nood. En ziet, er ontstond een grote onstuimigheid in de zee, alzo dat het schip van de golven bedekt werd, doch Hij sliep.
En ziet, dat geeft het onverwachte te kennen. Dat hadden zij niet verwacht. Zo was de vaart nog rustig en kalm, en zo was het anders.
Zo onverwachts kunnen de stormen opsteken in het hart. Kent u ze niet de uren en dagen van angst en zorgen, dat de afgrond gaapte aan uw voeten, dat u dreigde weg te zinken? Wanneer in de weg der ontdekking de zonden zo kunnen benauwen en dan alleen voor ogen te zien een vertoornd God, die de golven van Zijn toorn uitgiet over onze zonden. Wanneer we het met de dichter beleven: al Gods baren en Gods golven gaan over mij heen. En dan al de golven van de aanvechtingen. 0, als u nog nimmer die stormen in uw eigen ziel leerde kennen dan mag u zich een lidmaat noemen maar niet van Christus.
Zo was het hier ook. Langzamerhand beginnen de golven zich te verheffen. Een wervelwind steekt op en een storm in de avond is het gevaarlijkst. Het scheepje wordt her-en derwaarts geslingerd. Ieder moment stijgt de nood, alles kraakt en schudt. De wateren slaan overboord. Het angstig roepen van de schepelingen wordt door de stormwind overstemd. Deze ervaren vissers zullen wel eerst geworsteld tegen de golven hebben. Het is toch ook de natuur van Gods kinderen om zich eerst in eigen kracht te redden. Als dat niet waar was, zouden ze ook na ontvangen genade niet zo lang nog te gaan zoeken om door de werken der wet gerechtvaardigd te worden. Zij verkeren in grote angsten en zien niet anders dan de dood en het verderf voor ogen. Zij schatten zich geheel verloren, want ieder ogenblik vrezen ze te vergaan, het schip wordt door de golven overdekt.
Terwijl ze daar in angst en vreze verkeren, ligt de Heere rustig in het achterschip te slapen. Maar die rust zou niet zo lang duren. En die rust werd Hem niet opgezegd door de geweldige storm, maar door het angstgeroep van Zijn discipelen. Hoe zeer zij Hem ook Zijn rust gunnen, zij kunnen Hem niet met rust laten, want het gevaar is zo groot. Wellicht hadden zij gehoopt dat de Heere vanwege de storm ontwaken zou. Anders dan Jona bleef deze meerdere Jona echter ook slapen te midden van de woeste baren. Maar nu kan het niet lang meer duren. Het kan spoedig te laat zijn. Nog een ogenblik en ze zullen met de Heere verzinken in de diepte der zee. Ja, zover kan het ongeloof gaan, dat zij menen met God om te komen en in hun angst geven zij zich er geen rekenschap van dat dit niet kan. In hun grote nood vluchten zij tot de Heere. Zij vluchten naar het achterschip en roepen in grote angst, al naar de gesteldheid van hun ziel, want de één riep dit en de ander dat, gelijk uit de andere Evangeliën blijkt. De één roept: Meester, Meester, wij vergaan! Voor deze was het een geheel hopeloze zaak geworden, hem was alle hoop om behouden te worden vergaan. En weer een ander roept: Meester, bekommert het U niet dat wij vergaan. Kunt Gij dit alles zo aanzien. Die kan zich niet voorstellen dat de Meester niets van de storm en het gevaar bemerkt. Moet dit ons einde zijn; zo smartelijk omkomen. Zijn wij U daarvoor gevolgd. En in onze tekst roepen ze uit: Heere, behoed ons, wij vergaan. Ze smeken om behoudenis. Hoe verschillend de uitroepen ook zijn, zij geven er allen blijk van dat zij het gevaar zien. Zij allen roepen: wij vergaan, HEERE, behoud ons.
Dat is nu de bekering van een mens. Niets meer en niets minder. Als de afgrond der rampzaligheidvoor- en achter u benauwt. De poorten der hel geopend zijn en het is of Jezus slaapt. Dat we een speelbal lijken te zijn van de golven die op ons levensschip beuken en ons mee trachten te voeren naar de diepte. Dat we onder het recht Gods doorgaan en er als een doodschuldige onderuit komen. O', zo moet het want dan alleen leren we verstaan dat de Heere Jezus alléén de Redder is van Zijn arm en ellendig volk. Als elke mogelijkheid om behouden te worden is afgesneden, dan hebben we een Redder nodig, eerder niet. Kent u hier ook iets van? Waarvan? Van dat éénzijdige Godswerk. Hoe de Heere u in de grote nood bracht en terwijl u dreigde voor eeuwig om te komen, Hij Zijn Goddelijke hand uitstrekte en u uit de golven rukte, daar Hij Zelf de golven van Gods toorn en gramschap heeft gedragen. Dat Hij de zee van de godverlatenheid is ingegaan om zo de wil van Zijn Vader te volbrengen. Nu is het Zijn lust en liefde geworden om Zijn uitverkorenen te redden van het eeuwige verderf. Maar zij zullen niet verloren gaan in der eeuwigheid. Zij zijn in Zijne beide handpalmen gegraveerd. Indien zij vergaan, dan zou Hij met hen vergaan en dat kan niet. In de beproeving kan het water anders wel eens hoog stijgen. De wegen van Gods kinderen lopen door de diepten waardoor ze blijven roepen en smeken. Maar nu schijnt het wel eens dat hun God slaapt, maar: de Wachter Israëls weet van geen sluimeren of slapen! Het schijnt wel eens of de Heere het gekerm van zijn ellendige niet bemerkt, maar Hij hoort het kirren van de duif en het piepen van de zwaluw en Hij kent hen al vanuit de stilte der eeuwigheid. Hoe donker ooit Gods weg moge wezen, Hij ziet in gunst op die Hem vrezen.
Zo was het hier met de discipelen van Jezus in de storm. Als ze in de golven dreigen weg te zinken, dan roepen ze uit de nood van hun ziel tot Jezus. Ze vluchten tot die enige Redder in de nood. Ze bidden met onuitsprekelijke zuchtingen. En dat is nu het ware bidden. Geen lippentaal, maar harte taal. Worden ze nog gevonden die discipelen in waarheid de Heere om uitredding smeken? Behoort u daar bij? Want zij alléén worden gered. Gods kinderen kennen ook deze uitroep, wanneer de stormen opsteken en de golven dreigen met de dood, zodat ze het uitroepen: HEERE, BEHOED ONS, WIJ VERGAAN. Voor de discipelen werd het werkelijkheid, want het gevaar van de dood stond hen voor ogen. Vergaan, dat stond voor hen vast. Vergaan, omkomen, wegzinken in de diepte, dat is het vreselijke waarin zij verkeren maar dat moest, opdat ze het wonder van de redding zouden verstaan. Daarom voert de Heere ze in de diepte.
En dan staat de Heere op uit de slaap. De Heere gaat Zijn eigen werk verheerlijken maar dan komen Zijn discipelen er schuldig onderuit, want de Heere bestrafte hen zeggende: wat zijt gij vreesachtig gij kleingelovigen. Dat was het eerste wat ze van Hem hoorden temidden van de hoge golven. Niet eerst gered en dan bestraft. Neen, de Goddelijke heilsorde is, eerst bestraft en dan gered. Eerst schuld en dan vergeving. Eerst nood en dan redding. Eerst in de hel, dan in de hemel. Eerst onder de roede en dan vertroosting. Hij gaat ze niet eerst prijzen omdat ze met Hem zijn meegegaan. Hij prijst ze niet omdat ze tot Hem geroepen en Hem gewekt hebben. Hij beklaagt ze niet vanwege de doorstane angsten. Dat is het proeven van de zonden. Neen, Hij bestraft ze wegens vreesachtigheid en kleingeloof. Zij staan schuldig omdat ze in de nood, niet geweest zijn, die ze behoorden te zijn. En dit zal ieder van Gods verkorenen gevoelen en beseffen, dat hij, bij al zijn roepen en bidden in de nood, zo met on- en kleingeloof is behept geweest, dat hij veelmeer was een angstige en vreesachtige roeper, dan een gelovige bidder. Het geloof is een gave Gods, maar het ongeloof is hun zonde. Het is de grootste zonde en de eerste waaruit al het andere voortkomt. Het ongeloof was er de oorzaak van dat Eva het gebod overtrad. En waar eenmaal het ongeloof in haar ziel was gekomen en haar in de ellende gestort had, doet ze nu alles om zelf weer uit die ellende te komen. Maar tevergeefs. We worden niet geboren met geloof in ons hart, maar met ongeloof. Vandaar dat die wedergeboorte zo noodzakelijk gekend moet worden in de tijd voorafgaande aan de eeuwigheid. De discipelen kwamen er dus wel schuldig uit, maar zij komen er uit door Zijn almachtige kracht en daardóór alleen. Want toen stond Hij op en bestrafte de winden en de zee, en er werd een grote stilte. Hij gebiedt over de vissen der zee, maar ook over de zee zelf. Hij wandelt op de zee te midden der golven, maar Hij doet ook de zee bedaren.
De stormwinden laat Hij uit Zijn schatkameren maar Hij sluit die ook weer in, want Hem is gegeven alle macht in hemel en op aarde.