Home

Kennismaking

Memoires

Bijbelstudies

Schriftoverdenkingen voor de jeugd

Div. artikelen

Links

Contact

Jaïrus geloof
 
Jongens en meisjes! Jaïrus ligt met de nood van zijn stervend kind aan de voeten van de Heere Jezus. Markus 5: 23. Als vader heeft hij maar één begeerte en dat is, dat de Heere met hem mee zou willen gaan om zijn kind te behouden. Daar bidt hij ook om. Hij gelooft dat de Heere macht heeft om zijn kind beter te maken. Hij zegt: Heere, als Gij de handen op haar zult leggen, dan zal zij behouden worden en zij zal leven. Wat een geloofsopenbaring. Het genadewerk des Heeren in zijn hart.
Jaïrus zegt: en zij zal leven. Hij denkt niet bij zichzelf: de medische wereld kan mij niet meer helpen, laat ik het nu maar eens bij Jezus proberen. Neen, hij heeft geen helpende Jezus nodig, Die hem voor een ogenblik uit de put haalt, om dan weer verder te leven. Hij gelooft het, omdat de Heere het hem zelf te geloven geeft. Vlees en bloed hadden Jaïrus dat niet geopenbaard. Nee, het was Gods werk in hem, met kracht geloofde hij. De Heere verhoorde Jaïrus bede en ging met hem mee. Een grote schare volgde. Wat zal Jaïrus verheugd zijn geweest. Hij Die machtig is zijn kind te redden, gaat mee. Maar nu werd hij toch wel op de proef gesteld. Hij komt in de beproeving. Teken van het echte Godswerk. Het goud des geloofs komt in het vuur der loutering. Zo ook hier. Een vrouw die al twaalf jaren tobt met haar kwaal versperde de gang naar zijn huis. Dat oponthoud was voor Jaïrus een zware beproeving. Lag zijn dochter niet op sterven, toen hij zijn huis verliet? Er was geen tijd te verliezen. En nu dit. Elk ogenblik kon het eeuwigheid geworden zijn voor zijn kind. Hij had wel met Jezus als op vleugelen naar zijn woning willen heen vliegen. Och, gaf mij iemand duivenvleugelen! De vleugelen zijn gebonden, hij kan niet verder, ondanks zijn grote nood. Israël moest ook door de zee als door een wonder. God brengt Zijn volk in de onmogelijkheid. Want terwijl de Heere nog met die vrouw staat te spreken, komen er enigen uit het huis van de overste, met het ontstellende bericht: Uw dochter is gestorven, wat zijt gij de Meester nog moeilijk? .
De moeder van het kind, wat zal zij telkens met ongeduld naar het venster zijn gelopen of de Heere nog niet kwam. Wat zal dat wachten verschrikkelijk lang hebben geduurd. Wat zal ze meermalen gezucht hebben: Waar blijven ze toch, kunnen ze niet een beetje opschieten? Haar kind heeft de laatste adem uitgeblazen. Ze is niet meer, en dat op zo'n jonge leeftijd. Maar nu haar kind gestorven is, zendt zij boden tot haar man. Waarom zou zij hem nog langer laten hopen? Het was nu immers toch te laat, zo meent zij.        .
Ja, waarom zou de Heere nog komen, Zijn komst is nu toch tevergeefs.
Maar wat een boodschap voor de vader. In het geloof dat Jezus redden kon waar hij met alles en allen bedrogen was uitgekomen, had hij tot Hem de toevlucht genomen. De Heere was bereid met hem mee te gaan naar zijn huis. Hij was al met Jezus onderweg en nu dit bericht: uw kind is gestorven. Valt de Meester niet meer moeilijk, het is toch afgesneden. Hoe zou er nog verwachting zijn, nu uw kind is gestorven, zo voegen ze de verslagen vader toe. Met andere woorden: laat de hoop nu maar varen; laat de Meester verder maar met rust. Het is te laat.
Daar staat de vader als vastgenageld aan de grond van schrik. Jaïrus met al zijn hoop en verwachting de dood in. Ja, nu de dood heeft toegeslagen is het gebeurd. Er is geen redding meer. Alsof de macht van Christus geen Almacht is. Wat bij de mensen onmogelijk is, dat is mogelijk bij God. De Heere hoort de boodschap, de verpletterende tijding van de dood van Jaïrus kind, terwijl de boden alle hoop Jaïrus ontnemen.
De Heere spreekt hem echter dit wondere woord toe: Vreest niet, geloof alleenlijk, vs. 36. Vrees niet, maar zijn dochter is toch gestorven? Geloof alleenlijk, terwijl het leven was geweken, en het kind al een prooi was van de dood. Geloof alleenlijk, dat er nu ook nog een mogelijkheid bestaat op redding van uw kind en Ik uw kind ook nu nog kan terug geven. Och, al hadden duizend mensen, dat tegen Jaïrus gezegd: Vrees niet, geloof alleenlijk, het zou tevergeefs zijn. Maar Hij, Die het sprak was de Zone Gods uit de hemel. De God, Wiens spreken een daad is in de ziel. Die God Die in Zijn spreken alles meebrengt. Die in de onmogelijkheid alles mee brengt. Waar het woord van de Koning is daar is heerschappij. Als Hij spreekt tot Zijn uitverkorenen: Vreest niet, dan zinkt de vreze weg onder de voeten. Als Hij tot Zijn Kerk spreekt: Geloof alleenlijk, dan gaat er geloofskracht van Hem uit in ons hart. Dan zinkt alle twijfel en ongeloof weg, de binnenpraters zwijgen, dan gelooft Zijn volk, als een vrucht van de Heilige Geest. Alles wordt aan banden gelegd in ons hart, wat zich tegen dat geloof verzet. Dat is Gods werk, een gave Gods. Als de Heere dat levendig doet ervaren in het hart, dan moet de duisternis wijken. Opening komt er in de onmogelijkheid. Dat gelooft Jaïrus, dat al is zijn lief kind een prooi geworden van de dood, het voor de Heere nog niet te laat is. Dat het voor de Heere niet buiten hoop is. Dat Hij de Almachtige God is om uitkomst te geven. Dat Jezus zijn kind ook uit de dood hem kan en zal terug geven. We voelen wel aan, dat hier een Godswonder plaats vindt. Hoe zou Jaïrus dat anders ooit hebben kunnen geloven. Nee, dit werk is door Gods alvermogen. Door 's Heeren hand alleen geschied.       
Dit ware geloof, kunnen we niet pakken, niet nemen, niet grijpen. Neen, het is een gave Gods aan Zijn uitverkorenen.