Home

Kennismaking

Memoires

Bijbelstudies

Schriftoverdenkingen voor de jeugd

Div. artikelen

Links

Contact

De oudste zoon (2)
 
Hoe meer we de figuur van de oudste zoon uit de bekende gelijkenis, Lukas 15, overdenken des te duidelijker komt ons eigen beeld openbaar. Als de oudste zoon niet in huis wil komen na de terugkeer van zijn broer gaat de vader zelf naar buiten om zijn oudste zoon op te zoeken. De vader staat voor zijn zoon. Hoe? Met open vaderarmen en het warm kloppende vaderhart. En daar tegenover een versteend hart van de oudste zoon. Koud, ongevoelig voor de liefde van zijn vader. Hij meent dat zijn vader groot onrecht gedaan heeft en geeft dat te kennen door het volgende antwoord: Zie, ik dien u nu zovele jaren en heb nooit uw gebod overtreden. Dit is de taal van een egoïst die zichzelf begint te prijzen. Het is de taal van een Farizeeër. Welk een hoogmoed en zelfbedrog. Vervuld met eigengerechtigheid. Ik dien u nu zoveel jaren. Maar het is een dienen geweest als een slaaf. Het is geen liefdedienst geweest voor hem. Integendeel. Hij heeft de jaren geteld. Kinderliefde telt het werk niet, maar een arbeider telt dagen en uren. Hij verstond niet het woord van de dichter: Uw liefdedienst heeft mij nog nooit verdroten. Jonge vrienden, is dit jouw hart en leven? Ik bedoel dit. Is jou gebed, is jou gang naar de kerk een last of een lust? Is het jou om God te doen, om Zijn dienst? Of zoek je nog loon door jouw werken, vrome werken? We zijn zo gauw tevreden met onszelf, om maar niet te spreken dat we zo ingenomen zijn met onszelf.
Ten tweede zegt hij: Ik heb nooit uw gebod overtreden. Dit is de stem van de blinde Farizeeër. Wat zit die man vol met eigengerechtigheid. We kennen de uitdrukking: eigen roem stinkt. Dat vinden we hier. Hij roemt over zichzelf en begrijpt niet dat de vader van zijn zoon geen slavendienst, maar liefdedienst vraagt. Als mijn hond eens gehoorzaam is geweest dan strijk ik haar over de kop en zeg: jij bent braaf geweest. Die oudste zoon wil en verlangt dat ook van zijn vader. Hij is immers een beste jongen. Doet geen kip kwaad, maar ondertussen. Het hart is een bron van vuile wanbedrijven. Walgelijk en verdoemelijk voor God. Hij meent te leven naar de eis van de wet. Echter, zonder liefde. En een mens zonder liefde tot de wet, prijst altijd zijn wetvervulling. Vergeten we niet, jonge vrienden: een deugdzaam leven en een godsdienstig leven is beter dan een goddeloos leven. We hebben geen recht om te zondigen. Want de liefde is de vervulling van de Wet en dat miste de oudste zoon. Het leeft in het hart: ik ben een onbesproken mens.' Er is niets op mij aan te merken. Zeker, ik ben niet volmaakt, maar dat moet een ander niet tegen mij zeggen. De haren vliegen overeind van vijandschap. De oudste zoon spreekt in zijn hart: Ik ben godsdienstig, ik ga naar de kerk, ik ben ambtsdrager, ik lees in de Bijbel, ik ben zuiver in de leer! Ik ben niet als zovelen vandaag. Ach, oudste zonen en dochters kunnen zo dicht bij de vader leven en toch zo nameloos diep verloren, verloren in schuld. Ja, die eigengerechtigheid kan zich vermommen in het kleed van diepe vroomheid en geveinsdheid, Veel spreken over de noodzakelijkheid van de bekering, van de kennis van de drie stukken, en er zelf geen deel aan te hebben. De mensen zeggen dan, wat kan die man toch goed spreken en mooi bidden, niemand die het hem verbetert.
Ik hoorde eens van een dominee vertellen hoe bewogen hij altijd was op de preekstoel. De zakdoek kwam vaak tevoorschijn om zijn tranen te drogen. De mensen kwamen er van onder de indruk. Wat bleek later. De dominee deed een stukje van een gesneden ui in de zak van zijn jas.
Genoeg hierover. Het zij ons duidelijk dat we de oudste zoon tekenen. Een scherp verwijt richt hij tot zijn vader met de woorden: En gij hebt mij nooit een bokje gegeven, opdat ik met mijn vrienden mocht vrolijk zijn. Een bokje alsof niet de gehele veestapel tot zijn beschikking stond. Hier valt hij weer door de mand en komt als een huichelaar naar voren. Niet in de gemeenschap met zijn vader vindt hij levensvreugde, Hij wil vrolijk zijn in "eigen kringetje" met eigen vrienden, met een eigen leven. Gescheiden van de kring waarin hij eigenlijk thuis hoorde. Het gaat hem niet om de liefde en de eer van zijn vader. Eigen baas zijn en ver van het vader oog vrolijk zijn. Dat hadden we niet verwacht. Het verwijt tegen de vader brengt dit openbaar. En wie de vader niet liefheeft kan ook de broer niet beminnen.       
Wat kunnen we eruit leren? Wij zijn van nature ganselijk onbekwaam tot enig goed en geneigd tot alle kwaad, tenzij dan dat wij door de Geest Gods wedergeboren worden!
De Heere schenke jullie het ontdekkende licht des Geestes aan de zonde en eigengerechtigheid. We gunnen jullie de gestalte van een arme zondaar met een verbroken hart en verslagen geest.