Home

Kennismaking

Memoires

Bijbelstudies

Schriftoverdenkingen voor de jeugd

Div. artikelen

Links

Contact

Doch Sion zegt: De HEERE heeft mij verlaten en de Heere heeft mij vergeten.  Jesaja 49: 14.
 
De klacht van Sion en haar vertroosting.
 
Nebucadnezar heeft zijn glimmende laars gezet op de nek van Israël. Hij heeft het onder de voet gelopen. Het zag er triest uit voor het volk. Maar het was eigen schuld. De Heere had hen zo vaak gewaarschuwd, maar ze wilden niet luisteren naar Zijn stem. Aan Gods geduld was een einde gekomen. Hij laat niet met Zich spotten. De Heere straft de zonde, want Hij kan ze niet door Zijn vingeren zien. Israël had de Heere vertoornd vanwege haar zonden. Ze wordt in de slavenboeien geslagen door de heidenen. Wat een diepe vernedering. Ze worden weggevoerd in ballingschap naar een ver en vreemd land. En daar zitten ze zonder hoop op uitkomst dat ze ooit weer terug zullen keren naar Israël. Die knellende banden zijn terecht. Het is de straf van God over hun goddeloosheid. Ze hebben God verlaten. Ze krijgen de geselroede Gods over de rug als straf dat ze God de rug hebben toegekeerd en andere goden zijn gaan dienen.
Israël in Babel is het beeld van ieder mens. Want als wij onze toestand bezien moeten wij dan ook niet zeggen: hopeloos verloren. Van nature zijn wij gebonden in de slavenboeien van de duivel. De zonden zijn de boeien waarmee wij zijn vastgeklonken en neerliggen op de bodem van de hel. Dat betekent: opgesloten in de gevangenis van onze ellende. En nu kunnen we strijden en worstelen, maar niemand is in staat zich los te rukken uit die macht. Want iedere ruk die wij geven om los te komen, komt ons duur te staan, dan slaat de duivel de ketenen nog vaster om ons heen. Wij zijn als een konijn in een strik. Iedere ruk of sprong brengt hem dichter bij de verstikkingsdood. We kunnen ook een ander beeld gebruiken. Dat van die zwerver die in het moeras terechtkwam, iedere poging om zich op te richten om er zich uit te werken doet hem dieper wegzinken in de zuigende modder. De keel wordt hem dichtgesnoerd en de adem afgesneden. Zo is het nu ook geestelijk met ons gesteld, aan allerhande ellendigheid, ja aan de verdoemenis zelve onderworpen.
We lezen in onze tekst: doch Sion zegt: De HEERE heeft mij verlaten en de Heere heeft mij vergeten.
Dat is vanuit de mens gesproken. Maar de Heere roept het Sion toe: kan ook een vrouw haar zuigeling vergeten, dat zij zich niet ontfermt over den zoon van haar buik?
Dat is onmogelijk. De Heere gebruikt dit beeld om Zijn liefde en trouw uit te drukken voor Zijn volk. Hij weet wat van Zijn maaksel zij te wachten. Hij weet dat ontaarde moeders hun zuigelingen verwaarlozen. Wij denken aan vrouwen, die tengevolge van hun zondig leven moeder worden en soms de hand slaan aan hun eigen kind om de schande te bedekken of om van de last van de verzorging af te zijn. Of zij die abortus laten plegen. Wat is de zonde toch hard en wreed.
Zij doet soms een mens verlagen tot minder dan een dier om onschuld te vermoorden. Vrienden, hoe verschrikkelijk bang behoren wij voor de zonde te zijn. Het moet bij ons een afgrijzen opwekken, maar wat doen we? We vertroetelen en strelen de zonde, omdat ze naar ons hart is. Wat is ons hart toch verdorven en verkeerd.
Wie worden er met Sion bedoeld? Sion is de naam van Gods kerk. Die naam spreekt heerlijk uit dat al wat zij heeft, voortkomt uit de Heere: wat Sion is, dat is ze enkel door verkiezende genade en liefde. Sion was eigenlijk de naam van de berg waarop de Tempel te Jeruzalem gebouwd was. Vanuit  zichzelf had die berg geen heerlijkheid, maar het was de rijkdom van Sion dat God Zelf haar begeerd had, om aldaar Zijn heerlijkheid te tonen. Daarom heeft Sion waarde voor de eeuwigheid. Wat een schone naam: Sion. De Heere heeft haar verkoren om in haar midden Zijn heerlijkheid te openbaren en om Zijn deugden te laten uitstralen. Maar ook om er Zijn gunst en liefde te laten genieten. In Sion zelf ligt daarom geen enkele waardigheid of grond. Het is alléén door de ontfermingen Gods. Zij mogen het uit 's Heeren mond horen: Ik heb u liefgehad met een eeuwige liefde. Dat verkoren volk, dat zal Hij niet verlaten, ook niet in Babel.
U vraagt: mag Sion dan wel klagen: de Heere heeft mij vergeten en verlaten? Is dat geen ongeloof? Is dat geen miskenning van Zijn trouw? Neen. Nu komt het verschil openbaar tussen de ongelovige wereld en Gods volk. De wereld, de uitwendige kerkganger, ja de onbekeerde mens, die alle reden heeft om te klagen, die zingt haar lied van ijdelheid. Soms hoor je de ijdele wereldse muziek de huizen en winkels uitschetteren. En Gods volk dat zoveel stof tot loven heeft in de Psalmen, zij klagen, evenals Israël in ballingschap, dat God hen heeft verlaten en vergeten. Zo zitten ze in bange moedeloosheid bijeen. De harpen hangen aan de wilgen. Wat Sion nodig heeft is het ontdekkend werk van Gods Geest, opdat zij bepaald worden bij de oorzaak: waarom de Heere hen heeft vergeten en verlaten. Zonder de zaligmakende ontdekking van God den Heiligen Geest zit Sion in doffe berusting terneer. Dan niet wenend en klagend over de aarde. Geen vluchten tot de Troon der genade. Geen roepen om ontferming. Maar als Gods Geest hen verlevendigd worden ze als van dood levend en horen we hen kirren als een duif en piepen als een zwaluw: wees Gij mijn Borg.
Christus is verbannen geweest om Zijn Sion te verlossen uit Babel. Hij heeft een eeuwige verlossing tot stand gebracht. Hij werd verstoten en verworpen door de mensen alsook door het recht van Zijn Vader. Die betaling eiste voor de schuld van Zijn volk. Alles heeft Hij verricht om Zijn volk te redden en te zaligen. O, als Gods Geest Zijn werk komt toe te passen en te verklaren in het hart dan springt het van vreugde op in de Heere. Neen, de Heere zal Zijn volk niet eindeloos kastijden en zal hen niet verlaten en vergeten. Want Sion heeft Hij uitverkoren in Christus van voor de grondlegging der wereld. Dat alléén is de vastigheid en zekerheid dat Zijn volk zalig zal worden.
Mag u daar op goede rechtsgronden ook bij behoren? Sion zal door recht verlost worden!
Zo verheerlijkt God genade door recht in het leven van het geestelijke Israël. Zo zorgt Hij Zelf voor Zijn eer en verheerlijkt Zijn deugden.