Home

Kennismaking

Memoires

Bijbelstudies

Schriftoverdenkingen voor de jeugd

Div. artikelen

Links

Contact

En hij ( de koning van Ninevé) stond op van zijn troon, en deed zijn heerlijk overkleed van zich; en hij bedekte zich met een zak, en zat neder in de as.                                     Jona 3: 6b.
 
We lezen van Bunyan: Hij zag een man door de wildernis gaan, gekleed in lompen, gebogen onder een zware. Hij had een Boek in zijn hand en hij beeft, weent en zucht: "wat moet ik doen?" Op de vraag van Evangelist: waarom weent gij zo, zegt hij: ik weet uit dit Boek, namelijk Gods Woord, dat ik veroordeeld ben te sterven om daarna mijn Rechter te ontmoeten. En ik ben niet gewillig om te sterven en niet bereid voor het oordeel. Ik vrees dat dit pak op mijn rug mij dieper zal doen zinken dan het graf en mij zal brengen in de plaats der duisternis. Die man leerde dat Gods Woord hem er, naar recht, buiten zette. Weet u, wat hij er aan toevoegt? En de weg ter ontkoming, de weg der verlossing, die ken ik niet. Waar zijn ze nog, die zo in de diepte als een doemeling om God verlegen zijn geworden?
De Kananése vrouw werd er ook buitengezet. En wat deed ze? Ja, Heere het is recht. Vernedert, veroordeeld, er buiten gezet, bedelt zij om een kruimel genade en ze gaat heen met de volle buit.
Hebben we dat deze dagen zo mogen beleven? Al geleerd van de hemel? Wat zou die koning van Ninevé daar in het stof geleerd hebben, gehuld in het boetekleed? We lezen dat hij de opdracht gaf om te vasten, sterk tot God te roepen en zich te bekeren van hun boze weg en van het geweld dat in hun handen was. Zijn dat reeds bekende klanken voor u en mij? Kijk, op de troon van eigengerechtigheid kennen wij geen vasten, omdat we nooit ontdekt zijn aan de nood van onze onsterfelijke ziel. Op de troon slechts eigen vlees en het ik voor ogen. Maar als de Heere ons van de troon heeft afgeworpen, dan begrijpen we pas, waarom Saulus een eerlijke schuldenaar voor God is geworden en dat hij 3 dagen niet at en niet dronk. Dat is vasten. Op de troon zijn we een vreemdeling van dat sterk roepen tot God. Dat is een aanhoudend roepen tot God, want blindgeborenen zien geen gevaar. Gods Kerk gaat toch, in die nood gebracht, sterk roepen. Hoe? Uit diepten van ellende, roep ik met mond en hart, tot U die heil kunt zenden, o Heere aanschouw mijn smart.
Dan verstaan we dat de koning van Ninevé een bevel deed uitgaan, dat een iegelijk zich bekere van zijn boze weg.
Deze waarheid wordt door Gods volk in het stof geleerd. Op de troon kiest ieder mens zich een weg naar het goeddunken van eigen hart, terwijl de Heere zegt: het zijn alle wegen des doods. Daar in het stof vernederd worden belangrijke zaken geleerd. De rechte weg is door ons verlaten. Wij zijn in Adam van de rechte weg geraakt en gekomen op de brede weg die loopt naar de hel. We zijn vanuit onszelf onbekwaam om ons op de rechte weg te brengen. We kennen die weg niet. Die ligt verborgen. Ons hart gaat er ook niet naar uit. Van nature kunnen we geen dankbaarheid voor God voortbrengen. We zijn zo vijandig tegen Gods éénzijdig verkiezend handelen. Maar in het stof krijgt Gods kind de begeerte om éénzijdig door de Heere te worden onderwezen. De lust om de Heere in Zijn wegen te dienen. Daar bedelt de Kerk: Heere, maak mij Uwe wegen, door Uw Woord en Geest bekent. Ach, meent u dat het genoeg is enige godsdienstige plichten waar te nemen, vóór de waarheid te zijn? U bedriegt u voor de eeuwigheid. Waar het op aan komt: Ken de Heere in al uw wegen en Hij zal uw paden recht maken. Alleen Gods weg is ten zegen voor de ziel. Hoort, wat Gods Kerk mag getuigen! Wat vreê heeft elk, die Uwe wet bemint! Zij zullen aan geen hinderpaal zich stoten.
Hebt u zo de Heere leren nodig krijgen om van Hem te ontvangen de weg des levens, in de Heere Jezus ontsloten, en die te bewandelen?
De koning van Ninevé deed het bevel uitgaan dat een iegelijk zich bekere van zijn boze weg en van het geweld dat in hun handen is.
Ja, dat laatste wordt ook in het stof bevindelijk geleerd. Welk een geweld wordt op de troon in onze handen gevonden? We ballen onze handen tot vuisten vol vijandschap tegen God. Door het geweld van onze hand, greep Adam naar de verboden vrucht. Onze handen stellen we als wapenen om tegen God te strijden. Met geweld verwerpen we de vrije genade Gods en het aanbod van vrije genade.
Met het geweld van onze handen hebben we de aangeboden liefde van God aan het kruis genageld. Dagelijks kruisigen we de Christus in het zoeken van het leven in alles wat ligt buiten Hem en Zijn aangebrachte gerechtigheid. Dat geweld komt pas naar voren als de Heere met de mens begint. Met geweld probeert de duivel zijn prooi vast te houden. Het eigen ik wil niet worden afgesneden, wil zijn leven niet kwijt. Doch de verkiezende handen des Heeren zijn zo sterk, die ontrukken met geweld de duivel zijn prooi en wekken geestelijke doden op ten leven. Dat maakt kinderen des toorns tot kinderen Gods, erfwachters der hel tot erfgenamen Gods en mede-erfgenamen van Christus. Zo wordt in het stof beleefd: Heere, ik vermag niet langer tegen U te strijden. Heere, Gij zijt mij te sterk geworden, Gij hebt mij overmocht. Ach, Gods kind meent nu in de eerste weg, dat het geweld van zijn handen voorgoed verbroken is. In de verdere weg leert hij het echter wel anders verstaan. Hij wil in het werkhuis God bevredigen en zichzelf zalig maken.
Ach, hij moet het armenhuis in om daar in te leven, dat de Heere Zich doet overblijven een ellendig en arm volk. En daar in het armenhuis mogen ze bij ogenblikken dankstond vieren, als de tijdelijke en eeuwige weldaden voor hen open komen te liggen. Geen zaliger en veiliger leven dan in het armenhuis, want daar wordt de Kerk bediend uit de ambten van Christus. Van de hemel te worden geleerd, in Christus Zijn bloed vrede te vinden met God en onder Zijn genadescepter te bukken. Daar ligt het leven in, de ware dankstond. Hebt u leren verstaan, dat de grootste vijand om door vrije genade gezaligd te worden, woont in uw hart?
Mocht het ons een ongeluk worden. Te beleven dat we niets anders kunnen dan haten en vechten, waarin de zaligheid besloten ligt en in die weg oprecht gemaakt te worden en om God verlegen te worden. Om als een vijand gezaligd te worden uit vrije genade in Christus Middelaarsbloed.
De koning van Ninevé hoorde Gods Woord: nog 40 dagen en Ninevé zal worden omgekeerd. Geen enkele voorwaarde wordt erbij vermeld. En toch roept hij het uit: wie weet God mocht  berouw hebben en Hij mocht Zich wenden van de hittigheid van Zijn toorn, dat wij niet vergaan.
Nu erkent hij Gods rechte oordeel, ondertekent het vonnis en toch roept hij het uit: wie weet God mocht Zich wenden. Ja, dat leert Gods kind verstaan, het op te geven en toch het niet te kunnen opgeven. Alles kwijt en toch met de hedendaagse godsdienst niet mee te kunnen gaan. Niets meer te verwachten en toch blijven uitzien op hope tegen hoop. Dat is de levende hoop, die de Heere werkt in het hart, door Zijn Geest. Zij grijpen God daarmee aan in Zijn sterkte, als een rechteloze, als een krachteloze en zeggen: Heere, als ik eeuwig moet omkomen, is dat het rechtvaardig, maar wie weet, U mocht U wenden om Uws Zelfs wil, om mij in genade aan te zien.
Dat houdt hen staande in de ontdekking, in de zondewoelingen; houdt hen biddend aan de troon der genade, omdat God barmhartig is en genadig. Op hun noodgeschrei doet Hij grote wonderen.
En God zag hun werken, dat zij zich bekeerden van hun boze weg en het berouwde God over het kwaad, dat Hij gesproken had hun te zullen doen en deed het niet.
En ziet meer dan Jona is hier. Wat een eeuwig wonder dat de Heere Zijn volk aanziet in de Ander. In de borggerechtigheid van de Middelaar. In Hem ziet Hij geen zonden meer in Zijn Jakob en geen overtreding in Zijn Israël. Hoe zondig hun werken ook waren.
En God zag hun werken. God zag de koning in zijn rouwgewaad. Vrienden, de Heere zag het vasten en hoorde het loeien van het redeloze vee, dat hun stem ophief naar de hemel. Mens en beest beleden voor God hun schuld. En het berouwde God, niet over Zijn besluit, maar over het kwaad dat Hij gesproken had. God was van plan, om door de prediking van Jona, Ninevé tot erkentenis van hun zonde te brengen. Ninevé kreeg geen afstel van het oordeel, maar uitstel. Twee eeuwen later werd de stad radicaal verwoest. God zag in ontferming en barmhartigheid neer op een volk, dat de zonden afbrak en tot Hem riep.
Welke lessen liggen hier nu in voor ons? We hebben het bevindelijk doorgetrokken naar Gods Kerk. Echter worden de onbekeerden ernstig vermaand. De goddeloosheid van ons volk brandt als een vuur. Jarenlang heeft de Heere knechten gezonden om ons volk te waarschuwen. Doch het volk wilde niet naar Zijn stem horen. O, dit geslacht zal door de Ninevieten worden geoordeeld. Ondanks de oordelen is het antwoord: lichtzinnigheid, brood en spelen. Waar vinden we ze gekleed in zak en as. Waar vinden we het vasten, de rouwklacht, het roepen tot God? Zeker, we zien veel mensen gekleed in grijs en zwart. Maar dat komt o.a. omdat dit de modekleuren zijn dit winterseizoen.
Wat zou het groot zijn als er een Ninevitische bekering zou plaats vinden in ons land. Is het u wel eens tot schuld geworden dat het vee moet lijden om onze zonden? Dan kun je een paard om de nek vliegen, daar die niet tegen God heeft gezondigd. Een vogeltje in de kooi zingt nog tot eer van zijn Schepper. En wij? Als wij door Goddelijke genade niet zijn wedergeboren, kunnen wij onze Schepper en Formeerder niet loven.
Wij zijn haters van God en onze naaste. Hoe staat het er voor met onze gezinnen? Er zijn er die leven onder de waarheid van wie geldt: ze maken zich rijp voor het oordeel. Ondanks waarschuwingen, Zondag aan Zondag, is het alsof God de teugels op hun nek heeft geworpen en zegt: hol nu maar voort, naar de hel, daar ligt je hart en leven. Dat u zich mocht buigen vóór en onder God. Als wij ons rijp maken voor het oordeel, dan zal dat oordeel vreselijk zijn. Geleefd onder Gods Woord en zoveel boodschappen te hebben gehad. Dat geldt niet alleen voor ons volk, maar voor een ieder persoonlijk. De lieden van Ninevé hebben zich bekeerd op de prediking van Jona. En de Heere Jezus zegt: ziet, meer dan Jona is hier.
Wanneer we bij onszelf beginnen en om ons heen zien, dan moeten we zeggen: die man, die vrouw, die jongen dat meisje maakt zich rijp voor het oordeel. Alle lichtzinnigheid en goddeloosheid wordt bedreven en de prediking stuit af op de hardigheid van het hart. En plotseling komt het einde.
Gelukkig zijn zij, die breken met de zonden, maar zalig zijn zij die in het stof des doods voor God komen te liggen. Want een uitwendige bekering is maar van tijdelijke aard. De Heere kan daardoor ons leven verlengen, tijdelijke zegeningen geven, maar bij de dood is het afgelopen. Waarachtige Goddelijke bekering gaat over dood en graf heen en duurt tot in alle eeuwigheid. Daarin heeft God een welgevallen, want dat volk moet bekennen: wij hebben tegen U gezondigd.
O, Heere nu is het dankstond, ik vind het niet in mijn hart, alleen ondankbaarheid.
Wat een schuld. Heere, gedenk niet meer aan 't kwaad van de ondankbaarheid, dat ik heb bedreven. En als dan de schuld van land en volk, mijn schuld eens mag worden, dan is het: spaar Uw volk Heere en geef Uw erfenis niet over, want waarom zouden de heidenen zeggen: Waar is hun God?
Wat we u bidden mogen, om uw zaligheid: breek de zonden af. Dat u een rouwklacht, een schuldbrief uit de hemel mocht ontvangen en sterk leerde roepen tot de Heere om genade. Want wie Hem aanroept in de nood, vindt Zijn gunst oneindig groot. In algemene overtuiging kan men sterk tot God roepen, maar dat gaat weer voorbij. Maar als de Heere zaligmakend gaat doortrekken, gaat het niet weer over. Dan is het niet alleen: och, dat wij niet vergingen. Maar dan is het: bij U is vergeving, opdat Gij gevreesd wordt. Dan gaat het om God, om Zijn gunst en gemeenschap. Kijk, zo'n afgesnedene leidt de Heere naar de meerdere Jona. Die Zijn genade en barmhartigheid uitstrekt over Zijn Kerk en hen leidt in het spoor der gerechtigheid.
Als dan het Woord in de ziel klinkt: ziet, meer dan Jona is hier, dan wordt die ziel in alles veroordeeld, maar een volk, dat in alles veroordeeld wordt, krijgt de genade in een Ander en ligt in de gezegende bediening van Sions Gezalfde Koning.
De Heere schenke ons maar, met land en volk, in de schuld gebracht te worden, persoonlijk en met onze gezinnen, opdat ook wij zouden mogen leren uitroepen: wie weet, God mocht Zich wenden. Als de Heere onze vernedering eens zou mogen zien, ons roepen om bekering eens zou mogen horen, dan zou Hij ons verhoren en ons rouwgewaad, wat we gerust in deze bange tijd kunnen aantrekken, zou aanschouwen, dan zou de Heere Zich zeker wenden. En zou blijken: en God deed het niet.
De God aller genade schenke ons een bukken voor Zijn Aangezicht. Om in het stof, vergeving te ontvangen in de gerechtigheid van Christus, opdat Zijn Naam verheerlijkt zou worden.
En God zag hun werken. Voor Hem is niets verborgen. Dat u de zeer donkere kant van die waarheid leerde kennen in het heden der genade en u niet geworpen wordt, met al de verworpenen, in het helse vuur. Amen!