Home

Kennismaking

Memoires

Bijbelstudies

Schriftoverdenkingen voor de jeugd

Div. artikelen

Links

Contact

Gij hebt mij getuchtigd, en ik ben getuchtigd geworden als een ongewend kalf.        
Jeremia 31: 18a.
 
                                                 Een ongewend kalf.
 
In de tekst die we willen gaan overdenken komen we deze woorden "een ongewend kalf" tegen. Wat is dat en wat wordt er mee bedoeld? Wel, het is van toepassing op Efraïm, behorend tot het Tienstammenrijk in Israël. Efraïm is de tweede zoon van Jozef. De stam Efraïm verkeert in de grootste moeilijkheden. Ze zijn beroofd van hun vrijheid. Door vijandige legers werden zij gevangengenomen en samengebracht in Rama. Vandaar uit werden ze op transport gesteld richting Babel. Waarom? Ja, dat is niet zo mooi om te vertellen. Ze hebben het aan zichzelf te danken, want jarenlang zijn ze door de Heere gewaarschuwd om tot Hem terug te keren. Maar Efraïm wilde niet luisteren naar Gods stem. Toen kwam de Heere hen tegen met Zijn straffende hand en sprak: tot hiertoe en niet verder. Efraïm moest op de knieën worden gebracht en de Heere gebruikte de wegvoering naar Babel als middel. De Heere houdt deze weg om hen tot bekering te leiden. Ze moeten tot berouw komen over hun zondige daden en inkeren tot zichzelf en wederkeren tot God in een weg van geween en smeking.
Zo lezen we in onze tekst de belijdenis dat ze Gods hand opmerken in deze kastijding. Want anders zouden ze als een hond in de stok bijten waar ze mee geslagen worden. Ze zien in dat de Heere hen tuchtigt. De Heere werkt nood in ballingschap. En vanuit die nood leert Efraïm roepen tot God. De Heere bindt de nood op de zielen, want anders zouden ze doorgegaan zijn in de zonden. Genade leert hen buigen onder Gods, recht en Zijn slaande hand. Dat is Gods eigen werk. En nu hoort de Heere Zijn eigen werk. Hij hoort hen bidden, roepen en smeken. Hij hoort hen smeken om redding en behoud. Wenend worden ze gevonden op hun knieën.
Kostelijke gestalte als dat gepaard gaat met een verbroken hart en een verslagen geest. Efraïm bidt en beklaagt zich, met schuldbelijdenis voor de Heere. Dit is een vrucht van de vrije genade Gods. De mens klaagt veel, b.v. over het weer, over een ander, of over ziekte en tegenspoed. Van nature géén klagen over de zonde. Efraïm klaagt niet over de Heere, maar over zichzelf. Zij leren het: alles verzondigd. Ik heb tegen U, zwaar en menigmaal misdreven.
Ja, Efraïm kent zichzelf, daarom noemt zij zichzelf een "ongewend kalf". Vroeger gingen ze in die landen anders met een kalf om dan tegenwoordig. Een kalf moest eens onder het juk. Maar dat dier, gewend aan de vrijheid, wil niet. Haar meester moet dan geweld gebruiken. Immers het dier zal gewillig moeten zijn. Dit is het beeld van Efraïm en van Gods volk. Efraïm is als een dartel kalf, gewend aan haar vrijheid. Efraïm leefde zich uit in de zonde. Daarin was haar leven. Maar nu ziet zij dat het juk zo nodig is om aan Gods doel te beantwoorden. Onder het juk van Gods Woord - Wet en Evangelie, zal ze moeten buigen. Daarom heeft Efraïm dit juk zo lief gekregen. De Heere legt het juk op haar schouders tot haar eeuwige rust. Hier kust zij het juk, de roede, omdat God die hanteert. Ze weet dat het enkele getrouwheid is dat de Heere haar verdrukt. Dat zijn zaken die Gods volk verstaan mag. Wanneer zij geleid werden in wegen van kruis en druk, zorgen en moeiten, dat zij dan getuigen mochten: het was goed voor mij verdrukt te zijn geweest. Als God in Christus overgehouden mag worden hebben de tegenspoeden winst afgeworpen voor de eeuwigheid. Verlies uit winst en winst uit verlies. Het gaat er allemaal zo wonderlijk aan toe in het rijk der genade. Het lijkt vol tegenstellingen. Zoals: Hij moet wassen en ik minder worden. Sterven om te leven. Ziet, daar ligt Efraïm als een "ongewend kalf" onder het juk van Gods slaande hand. Ze ligt in de schuld voor Gods heilig Aangezicht. We horen Efraïm smeken of de Heere haar genadig wil aannemen. Ze hebben dat niet verdiend. De Heere is rechtvaardig als Hij hen voorbijgaat. Wat bidt zij? Bekeer mij, zo zal ik bekeerd zijn, want Gij zijt de Heere mijn God. Bekeer mij, betekent dat degene, die dat in oprechtheid mag bidden, er achter gekomen is dat hij dat uit zichzelf niet kan. Daar is zij achter gebracht. Het is voor haar onmogelijk om zich te bekeren, hoe zij er ook haar best voor heeft gedaan. Zelfs onder de roede blijven Efraïm en wij dezelfde als de Heere er niet in meekomt. Een mens kan zichzelf wel veranderen, maar niet vernieuwen naar Gods beeld. Nog eerder zal een zebra zijn strepen veranderen en een luipaard zijn vlekken, dan dat een zondaar zichzelf met God verzoent. Die weg is vanuit de mens afgesneden, evenals het onmogelijk is om de zee leeg te scheppen met een emmer.
Bekeer mij.  Het is de bede van Gods volk. Zij wordt er achter gebracht hoe onmogelijk het is om het zelf te doen.  Bekering leren zij kennen  als een éénzijdig Godswerk.
U zegt: gaat Efraïm nu met de armen over elkaar zitten? Neen, wel worden ze met de armen over elkaar zalig. Hoe kan dat nu? Als schuld, schuld en zonde, zonde wordt door de Geest der ontdekking. Dan gaan de armen niet over elkaar, maar worden de handen gevouwen en de knieën gebogen voor God. Dan wordt er gekropen over de aarde in het stof. Om af te smeken het wonder van boven. Want Hij doet wonderen, Hij alléén. Als Efraïm smeekt om bekering weet zij tot Wien zij bidt: Want Gij zijt de Heere, mijn God.
Het is voor Efraïm lang geleden dat zij de liefdesband met God gevoeld heeft, maar toch het is niet geheel weg. Want geen leed zal het ooit uit mijn geheugen wissen. En nu wijst zij de Heere op Zijn eigen werk. Hoort de tortelduif eens kirren: ik heb Uw genade verzondigd, maar gedenk Gij aan het verbond dat Gij éénmaal met mij bent aangegaan.
"Mijn God" staat er immers.  Och, Efraïm mag weten dat de Heere in haar leven is gekomen. Hij is haar te sterk geworden. Nu bidt zij of Hij opnieuw de Eerste wil zijn. Zo gaat de Heere Zijn uitverkoren volk herstellen. Hij verzoent de uitverkoren zondaar met Zichzelf door Christus.
In Hem bemint Hij Zijn volk met een eeuwige liefde. Zo bekeert Hij Zijn volk tot Zich, opdat Zijn Naam verheerlijkt wordt en Zijn deugden worden opgeluisterd.
Hier leren Gods kinderen zichzelf kennen in aanvang en voortgang als een "ongewend kalf". En wanneer ze in en met zichzelf gaan groeien, gaan ze behoren tot de kudde die genaamd wordt "gij koeien van Basan". Dat is de vrucht als een "kalf" een "koe" wordt.