Home

Kennismaking

Memoires

Bijbelstudies

Schriftoverdenkingen voor de jeugd

Div. artikelen

Links

Contact

De oudste zoon (1)
 
Tegen de avond keert de oudste zoon, uit de gelijkenis van Lukas 15, na gedane arbeid weer huiswaarts. Ook deze dag heeft hij voor de vader gewerkt, als een knecht. Als hij vandaag nog aan zijn broer heeft gedacht, sprak hij in zijn hart: ik ben veel beter dan hij. Hij kan maar niet begrijpen dat zijn vader blijft uitzien naar zijn broer, want hij is er toch en hij telt in zijn ijver en trouwe wel voor twee. Hij meent dat hij innerlijk ook anders is, omdat hij anders doet. Weet je wat in zijn hart leeft? Ik dank U, o God, dat ik niet ben gelijk de andere mensen,ja als mijn broer. Hij is tevreden met zichzelf en veracht de anderen.
We lezen in vers 25: en alzo hij kwam en het huis genaakte, hoorde hij het gezang en gerei. Grote verbazing maakt zich van hem meester. Wat nu? Hoort hij het goed: gezang en gerei in het huis. Zolang zijn broer weg was heerste er een stilte in huis, zijn vader was er immers van onder de indruk. Hij begrijpt er niets van. De vreugde die hem tegen klinkt wekt ergernis op in zijn hart. Daar moet hij meer van weten, "en", verhaalt vers 26, "tot zich geroepen hebbende een van de knechten, vraagde wat dat mocht zijn." Het blijde bericht wordt hem verteld: uw broeder is gekomen, en uw vader heeft het gemeste kalf geslacht, omdat hij hem gezond weder ontvangen heeft. De knecht is erg voorzichtig in zijn woordkeus. Het verleden laat hij rusten. We mogen toch verwachten dat de oudere broer naar binnen zal snellen om zijn broer te begroeten en zich met de vader te verheugen om de terugkeer van zijn broer. Integendeel, we lezen van hem: Maar hij werd toornig en wilde niet ingaan. Hij is helemaal niet blij. Hij is niet verheugd over de blijdschap van de vader. Hij kan niet vrolijk zijn nu de verlorene gevonden en aangenomen is. Hij wordt erg boos. In zijn hart ligt de gedachte: Wat mankeert mijn vader, om hem zo maar aan te nemen na alles wat gebeurd is? Hij heeft niet eens mijn advies gevraagd. Hij zal ook wel geen proeftijd gesteld hebben. Hoe kan hij hem nu zo maar aannemen. Hij verstaat niets van de tranen over de schuld, gehuild door zijn broer. Hij begrijpt niets van diens begeerte om in de nabijheid van zijn vader te mogen zijn. Van de innerlijke verandering in zijn hart, dat hunkert naar een nieuw leven met en voor de vader en niets van de diepe vaderliefde. Hij is alleen maar boos. In zulk een woning past hij niet, zulk een vader wil hij niet. Zulk een gezelschap verkiest hij niet. Hij zou alleen een vader willen die de deugd beloonde, en als gezelschap alleen zulke mensen als hij. Hij blijft buiten. Wat bedoelde de Heere Jezus met deze woorden?
Jonge vrienden, Hij tekent hier de eigengerechtigde Farizeeër, die zich ergerde aan het feit dat de Heere zondaren ontving en met hen at. De Farizeeër zou het nog wel kunnen verdragen dat Jezus de tollenaren en zondaren tot bekering bracht maar onder één voorwaarde. Welke? Hij moest dan deze bekeerlingen tot hen brengen, opdat zij hen konden keuren en er hun stempel op konden zetten. De oudste zoon wilde zijn broer eerst leggen in zijn weegschaal van eigen gerechtigheid. De Farizeeër zit nog vast aan zijn verdoemelijke ik. Zo verging het de profeet Jona, die zich niet verheugde maar vertoornde over de bekering van Ninevé. De Heere plaatst ons ook voor de Goddelijke spiegel. En wat zien we dan? Het is aller natuurlijk hart. Dat wordt opengelegd voor Gods ogen. Van Krummacher las ik, dat hij ontdekt had, zelf deze oudste zoon te zijn, toen hij zich geprikkeld gevoelde omdat iemand, van wie hij dit niet had verwacht, rijk in genade bleek te zijn.
Onze toorn keert zich in zulke gevallen ten slotte tegen niemand minder dan de Vader, d.w.z. God Zelf. We betwisten Gods vrije genade. We prediken dat genade altijd vrij valt, maar de Heere moet ons niet voorbij gaan. Wij zijn zo slecht nog niet. Wedoen wel verkeerde dingen zoals alle mensen, niemand is immers volmaakt. Maar dat we ons zelf helwaardig leren kennen, nee zover kunnen we het niet brengen. Daar is ook genade toe nodig. Het vrome ik van de Farizeeër moet gekruist en gedood worden en daar verzet de mens zich tegen met al zijn krachten. Want dat betekent sterven en verloren gaan. Gods recht leren kennen en omhelzen, dat de Heere rechtvaardig is om mij te verdoemen. De Farizeeër is hiervoor te vroom en te godsdienstig. Hij ziet de balk in eigen oog niet, wel de splinter in andermans oog. Terecht wordt er op gewezen dat er een groot verschil is tussen de jongste zoon en de oudste zoon. De jongste zoon gaat zien wie zijn vader is, en hij gaat naar huis. De oudste zoon ziet nu wie zijn vader is, en hij blijft buiten.
De Heere ontfermt Zich wie Hij wil en Hij verhardt wie Hij wil. De verkiezende liefde des Vaders is een rots der ergernis voor de vrome Farizeeër. En dat is hier de betekenis. Wie ben jij, de oudste of de jongste zoon?