Home

Kennismaking

Memoires

Bijbelstudies

Schriftoverdenkingen voor de jeugd

Div. artikelen

Links

Contact

Neigt uw oor en komt tot Mij, hoort en uw ziel zal leven.      Jesaja 55:3.
 
Wat een vriendelijke nodiging spreekt uit deze tekstwoorden. Het zijn woorden van de Heere Zelf. Hoe reageren wij op deze vriendelijke woorden van de Heere? Het is erg om te zeggen dat we deze nodiging niet aannemen, maar verwerpen. De Heere roept: neigt uw oor en we luisteren niet naar Hem. Dat komt omdat we allen zonder oren geboren worden, sinds we in Adam God hebben verworpen. Onze oren staan wagenwijd open voor de wereld. En al laat de Heere de mens van Christuswege door Zijn gezanten bidden: Laat u met God verzoenen. Al roept de Heere: bekeert u, bekeert u, want waarom zoudt gij sterven en verloren gaan. Dat baat alles niets, de mens wantrouwt zijn Schepper, en wil er niets mee van doen hebben. Hoe komt dat vraagt U? Dat komt omdat we in het paradijs een verbond met de satan gesloten hebben. Een verbond met de dood en een voorzichtig verdrag met de hel. En dat verbond bevalt ons prima, daar willen we bij blijven. Daarom horen we niet naar Gods stem. De stem van de satan, die zegt aan het begin van ons leven dat we te jong zijn om ons te bekeren. Eerst van het leven genieten en dan de Heere zoeken. En als we oud zijn geworden zegt de satan dat we onze tijd hebben verbeuzeld met de wereld. Of hij zegt dat de Heere ons niet welmenend tot bekering roept, dat de Heere het oog op anderen heeft geslagen. Het is immers alleen voor de uitverkorenen, dus niet voor mij. We volgen de stem van het ongeloof, dat een vijand van God is en van Zijn dienst. We luisteren naar de stem van ons geweten, dat zegt dat we te slecht zijn, en noemt u maar op. En zo sterven er velen, onder dat vriendelijke, welmenende ernstige, Goddelijke aanbod van vrije genade. Is dat niet ontzettend! Het is vreselijk dat de mens heeft gezondigd, maar nog erger is, dat hij een kloppend, roepend en biddende God afwijst. Dat is het ergste. En daarom zal hij straks verzinken in het eeuwige verderf. Dat zou nu zo met alle mensen gegaan zijn, niet één uitgezonderd, als de Heere het van de mens zou laten afhangen.
Maar Gode zij dank, er is een volk dat horen moet. Dat komen moet. Wie zijn dat nu, die hun oor neigen en luisteren naar Gods stem en liefelijke nodiging? Wie zijn ze die van de Heere een oor ontvangen? Die van geestelijke doven, geestelijke hoorders en daders worden? Dat zijn zij allen, die de Heere in de stilte der eeuwigheid vrijmachtig heeft uitverkoren, uit alle landen, talen. Hun namen zijn opgeschreven in het eeuwige Verbond der Genade. Dat is het Verbond dat de Vader met Zijn Zoon heeft gesloten. Christus heeft beloofd om al de weldaden te verdienen voor Zijn Kerk. De weldaden van de vergeving der zonden, de verlossing van de satan, dood en hel, ja van het eeuwige leven.
En dat volk moet nu horen en een trouwverbond met Jezus aangaan. En dat gewillig, met onuitblusbare liefde. Zij zullen Zijn stem horen en Hem volgen. Van onze kant zal dat nooit kunnen. Als de Heere op ons moest wachten, tot wij tot Hem kwamen, dan zou de Heere altijd tevergeefs wachten. Weet u geliefden, de Heere begint Zelf. Hij komt tot de uitverkoren zondaar en brengt hem tot het leven. Hoe gaat dat nu? De apostel zegt: wij zijn dood in de misdaden en de zonden. Dat geldt ook voor Gods volk. Alleen een mens weet niet dat hij dood is. Dat is het ergste. Er zijn veel mensen die zich uitgeven voor bekeerde mensen, gelovige mensen, maar ze hebben nimmer hun doodsstaat ingeleefd. Allemaal bedrog. Bij Gods volk vindt er een opstanding uit de dood plaats. De Heere plant een nieuw leven in ons hart. Ik zal u een hart geven om Mij te kennen. En dat is zo'n wonderlijke beleving. Als de ogen voor het eerst opengaan, roepen we het uit: O' God wat een wonder. Ik leef nog. Ik lig niet in de hel. Ik mag nog zijn in het heden der genade. We zien hoe groot onze zonden en ellende zijn. Heere, nu ben ik al 20 jaar oud en ik heb al zoveel kwaad gedaan. Ik walg van mezelf. En dan al die zonden bewenen. Wat doet het een pijn Gods goedheid te hebben veracht en Zijn recht te hebben vertreden. O' Heere, hoe zal ik ooit voor U kunnen bestaan. Dan krijgen we Psalm 116 in te leven: banden des doods omvangen mij, angsten der hel treffen mij, ik vind benauwdheid en droefenis. En dan maar kloppen aan de Genadepoort. Och, Heere, redt mijn ziel, want ik lig verloren. Dan komen er heel andere begeerten en lusten dan vroeger. Het wordt zo anders. Wat een geestelijke honger en dorst naar de geestelijke spijs en drank. Naar de redelijke onvervalste melk van Gods Woord. De liefde tot de Heere, Zijn volk en Zijn dag. De warmte in het hart naar Gods Koninkrijk en de redding van de onsterfelijke ziel. Waar we ons voorheen in uitleefden dat gaan we nu verfoeien, dat wordt een last en de dienst van de Heere wordt een lust. Dan wordt de duur van de preek tekort, terwijl vroeger iedere minuut te lang was. Toen? Ja, toen bent u gaan groeien in zelfkennis, Godskennis en in Waarheidskennis. U bent groot geworden, zegt de Heere in Ezechiël 16. Gij zijt rijp geworden, gij zijt gekomen tot de wasdom van een volwassene, maar nog naakt. Wat een ellende is dat. Klein en naakt dat gaat nog wel, maar groot en naakt is een droevige zaak. Begrijpt u dit? Menen te zijn opgewassen in de genade en kennis, maar geen bedekking, geen gerechtigheid voor God. Geen kennis aan de Persoon van Christus. Te zien dat nu alle gronden buiten God en Christus geen waarde hebben voor de eeuwigheid. De lampen van eigengerechtigheid blijken waardeloos te zijn. Door het ontdekkende licht van de Heilige Geest in te zien dat ik met alles wat ik heb meegemaakt een verdoemelijke zondaar ben. Geen bestaan voor God als Hij u dagvaardigt om voor Hem te verschijnen. Dit afsnijdende werk van de Heere is zo goed, want zo wordt de Kerk rijp om met Christus in het verbond te treden. Wat een goedheid van de Heere, als Hij weer nadert tot de uitverkoren zondaar. En Hij spreekt: wilt u de Mijne worden? En dan weer dat tegenspartelen. Weet u waarom? Wel, deze ziel vindt zich te onwaardig om bondgenoot van zulk een Jezus te worden. Heere, ik ben zo slecht en U bent zo heilig. U bent zo rijk en ik ben zo doodarm. Ik ben zo schuldig en U bent zo rechtvaardig. Dan menen we dat die twee niet bij elkaar passen. En dat is geen wonder. En toch passen die twee bij elkaar, die horen bij elkaar. Mijn kind, u bent zo vuil en onrein en verdoemelijk. Hoort de ziel daar eens het amen op uitspreken. Beven voor Gods heilig recht. Maar Mijn bloed wast al die zonden weg. Hij vervult ze met Zijn schatten. In Christus arbeid vindt de Vader een welgevallen om een verloren zondaar te redden van het verderf. Alles aan Hem is gans begeerlijk. God vergeeft de zonden op grond van Zijn kruisverdienste, door de Geest der Toepassing.
Neigt uw oor en komt tot Mij, hoort en uw ziel zal leven. Zo is er dan geen verdoemenis voor degenen die in Christus Jezus zijn, die niet naar het vlees wandelen, maar naar de Geest.
Zo blijft er niets anders over dan te roemen in de trekkende liefde des Vaders, in de verdienende liefde van de Zoon en in de toepassende bediening van de Heilige Geest.