Home

Kennismaking

Memoires

Bijbelstudies

Schriftoverdenkingen voor de jeugd

Div. artikelen

Links

Contact

Zachéüs in de vijgenboom.
 
En vooruitlopende, klom hij op een wilden vijgenboom, opdat hij Hem mocht zien; want Hij zou door dien weg voorbijgaan.                                                                                   Lukas 19: 4
 
Als Zachéüs zijn tolhuis verlaten heeft zoekt hij een geschikte plaats om de Heere Jezus goed te kunnen zien als Hij voorbij komt. Vooruitlopend overweegt hij de mogelijkheden om zijn wens vervuld te krijgen.
Zijn oog valt op een wilde vijgenboom, een boom die door de dicht bij de grond hangende takken eenvoudig te beklimmen is. En Zachéüs ziet in die boom zich het middel aangewezen om zijn doel te bereiken. Een middel door God beschikt. Hij die voor Jona een wonderboom beschikte, heeft in Zijn voorzienigheid ook deze vijgenboom beschikt. Voor Zachéüs zou dit het middel worden om Christus te zien, Die langs deze weg zou voorbijgaan. De Heere houdt, in onze ogen, soms wonderlijke wegen om een mens te bekeren of Zijn volk op hun plaats te brengen. Voor het eerst en steeds weer bij vernieuwing.
En Zachéüs volhardt. Hij is er van overtuigd dat het verloren is, wanneer het blijft zoals het is. Toch wordt hij op verborgen wijze ondersteund. Dan klimt hij in de vijgenboom en zal daar wachten. Hoe?
Ik blijf den Heere verwachten, mijn ziel wacht ongestoord. Er wordt wel eens gevraagd, wat is nu een bekommerde zondaar? Wel, hier zit er één. Hier zit een heilbegerige ziel, met een kloppend, bevend hart.
Alle mensenvrees is overwonnen. Als een aardse koning voorbij was gekomen, dan was deze voorname heer zeker niet in een boom geklommen. Dat zou hem te minderwaardig zijn geweest. Ja, dan behoorde hij zeker tot de genodigden om de koning te begroeten. Daarbij komt dat de schare hem wel bespot zal hebben nu ze die overste der tollenaren in een boom te zien klimmen. Maar dit alles deert hem niet. Zijn arme ziel moet gered worden en dat is voor hem van meer waarde dan zijn eigen eer en om bespot te worden van de mensen.
Gezegend volk voor welke God onmisbaar is geworden, die geen rust kunnen vinden buiten God en toch dag en nacht uitzien naar rust voor hun ziel.
 
En Zachéüs blijft uitzien. Zijn plaats op de vijgenboom geeft hem de gelegenheid, al van verre de komst van de Heere op te merken. Zachéüs zag uit! Dat is nu het werk van Gods volk; van allen die met zichzelf en de toestand van het eigen hart niet tevreden zijn en geleerd hebben, vertrouwend te wachten. U moet niet denken dat we hiermee bedoelen te zeggen dat dit het werk is van Gods volk. Het is het werk van de Heilige Geest in hen.
O, wat is dan genade een verrassende Godsdaad in het leven en dat terwijl het van eigen kant steeds onmogelijker wordt en men steeds meer eigen onwaardigheid inziet. De Heere geeft dat we een walg over ons zelf en over de zonde krijgen. Hij laat proeven hoe zuur de zonde is in de weg van de ontdekking. Dat gaat vooraf aan de zoetheid van de genade. Na het zure geeft Hij het zoet. Eerst ontlediging, dan vervulling. Eerst zonde, dan genade. En dat alles niet als een voorwaarde waar de mens eerst aan voldoen moet om genade te krijgen. Niets uit de mens. Het is een éénzijdig Drie-enig Godswerk. Die voorwaarde is een onderdeel van het werk van Gods Geest in het hart. Omdat hier zoveel onduidelijkheid over heerst, willen we het nog eens onderstrepen. Ook om de vijandschap tegen de bevinding te ontkrachten. De vrome godsdienst zonder bevinding schopt zo tegen het geestelijke leven. Waarom? Omdat zij er buiten valt. En dat werkt een wrevel in het hart.
Zachéüs klom in de vijgenboom, opdat hij Hem zien mocht; want Hij zou door dien weg voorbijgaan.
Zachéüs heeft het middel dat zich aanbood niet veracht. Al was het slechts een wilde vijgenboom, hij weet het middel te gebruiken. En U?
We moeten gevonden worden aan de wegen waar langs Hij voorbijgaat. Een voorbeeld: om geen kerkdienst te verzuimen. Velen zijn trouw in deze, maar anderen zijn minder trouw. Waarom was u Zondagmorgen niet in de kerk? Iemand antwoordde mij eens: ik moest soep koken. Soep koken op Zondagmorgen in plaats van te gaan naar de kerk. Ik was zo verbaasd toen ik dit hoorde dat ik alleen maar kon zeggen: het is een heidense soep, ik zou er geen lepel vol van te durven opeten.
U moet zondags 's morgens eerst maar eens op uw knieën gaan en de Heere vertellen de reden waarom u niet op kunt of wilt gaan naar Gods huis. U voelt wel aan dat we dit nooit voor God kunnen verantwoorden. Dit alles geldt uiteraard niet als er wettelijke redenen tot verhindering zijn. U kunt dat ook niet verantwoorden als u moet opgaan onder een prediker die het niet zo goed kan brengen als u het graag zou willen horen. Als het Woord maar recht gesneden mag worden. Dan beluistert u de dood in Adam en het leven in Christus.
Deze tollenaar leest u en mij de les hierover. Hopelijk is het voor u een gezegende les. Veracht de middelen niet welke de Heere u nog schenkt.
 
We zien een wachtende Zachéüs. Zou het voor hem nog kunnen….? Want wat had deze man eraan gehad als hij de Heere Jezus had gezien, zoals de schare Hem zag en niet meer? Hij kon zichzelf toch ook niet dichter bij Christus brengen. Geliefden, het is niet ons werk tot Hem te naderen. O, neen, Zachéüs acht er zich ook geheel onwaardig toe. Maar de Heere zoekt Zijn uitverkorenen op, al zitten ze in de vijgenboom. Dat ze daar terecht komen is door de trekkende liefde Gods. Onzichtbaar en onwederstandelijk.
Hij vindt ze terwijl ze zitten, met een wachtende ziel, in de gevangenis van de zonden. Ook al worden ze van alle kanten bestreden dat er geen hoop meer is. De duivel zegt: ga jij maar naar huis, voor jou is er geen genade. Teveel en te lang gezondigd.
Wat lezen we in deze geschiedenis? Wel, Zijn liefdehart dringt Hem. Hij komt met Zijn Woord en Geest en Hij rust niet, voordat Zijn volk gemeenschap zal hebben aan Zijn ondoorgrondelijke genade.
We grijpen even vooruit op het volgende vers: en als Jezus aan die plaats kwam. Het is niet ons komen tot Jezus, maar het komen van Hem tot ons. Hij de Zaligmaker van zondaren moet Zichzelf openbaren en toepassen aan ons hart, dan alleen gaan we Hem volgen op goede gronden. Het ware komen tot Christus veronderstelt, dat een mens het ontzettende gevaar, waarin hij verkeert, heeft ingezien. Van nature zien we geen gevaar, we slapen een doodsslaap en ons hart gaat uit naar de wereld en de zonden. Maar als iemand ligt onder het zegel van de eeuwige verkiezing Gods dan wordt het vroeg of laat anders met hem of haar. Dan krijgt een mens in te zien, dat hij wel degelijk in gevaar verkeert om eeuwig te gronde te gaan, en dan ontstaat er in de ziel een alarmgeroep. Er komt een diepe bekommering in het hart. Een ernst over leven en dood. Een ernst bij de gedachte van eeuwige verlorenheid en dat om eigen schuld. Wat zullen wij doen, mannenbroeders? Dit brengt in het stof van de verootmoediging en leert ons diep buigen voor de Heere.
Daar komt de Heere Jezus. Hoe zal het hart van Zachéüs geklopt hebben, toen hij Jezus aan zag komen. Zal ik Hem nu te zien krijgen. Zal Hij naar mij omzien, zal Hij mij opmerken? Want deze Man is zo heilig en ik ben zo onheilig. Zonder dat Zachéüs dit weet ligt er al een eeuwige band om zijn ziel geslagen. Zou Hij mij kennen? Hij kent zeker al mijn zonden. Want mijn hoofd is als bedolven, in de golven, van mijn ongerechtigheên. Zulk een last van zond'en plagen, niet te dragen, drukt mijn schouders naar beneên.
Zal ik het ook voor mij uit Zijn ogen lezen, wat ik uit de mond van velen aangaande Hem gehoord heb, dat Hij de ellendige niet verwerpt? Och, Heere ik ben zo'n ellendig zondaar, aan allerhande ellendigheid, ja aan de verdoemenis zelve onderworpen.
We hopen dat deze geestelijke gang u niet vreemd zal zijn of blijven in het leven. Dat werkt Christus door Zijn Woord en Geest in de harten van Zijn volk. Zij verstaan de woorden van de dichter:
 
Ik ben nooddruftig, arm en naakt;
O God, mijn Helper uit ellenden!
Haast U tot mij; wil bijstand zenden;
Uw komst is 't, die mijn heil volmaakt.
Psalm 70: 3.