Home

Kennismaking

Memoires

Bijbelstudies

Schriftoverdenkingen voor de jeugd

Div. artikelen

Links

Contact

Die in de Schuilplaats des Allerhoogsten is gezeten, die zal vernachten in de schaduw des Almachtigen.                                             Psalm 91: 1b
 
DE SCHUILPLAATS
 
Hoe kom ik in de Schuilplaats, welke is Christus? Hoe groot het is, als de Heilige Geest Zijn licht laat vallen op de Schuilplaats, als hij een geloofsoog krijgt om de Heere Jezus te zien in Zijn noodzakelijkheid als Schuilplaats voor zijn arme, schuldige ziel. 0' Wat heerlijk om te zien: er is verberging, er is een Schuilplaats. Ik hoef niet om te komen. Als hij ziet, hoe de Vader Zijn Christus verordineerd heeft en bekwaam gemaakt heeft tot een Schuilplaats, tot een Verberging voor verlorenen. En als hij mag zien de bereidwilligheid van Christus om hem tot Zich op te nemen en van alle zonden te bevrijden. Ja, om hem te beschermen, tegen de toorn des Almachtigen, tegen dood en hel. Dan roept hij het uit, zijn oog geslagen op de Schuilplaats: Gij zijt mijn Schild, de Rots waarheen ik vlucht, Gij kunt en wilt mijn ondergang verhinderen. En hier op deze plaats, zet zich in onze dagen het werk der genade, meestal vast. Tot een ingaan in de Schuilplaats komt het niet, een enkele uitgezonderd. De Schuilplaats ligt, eenzaam en bijna verlaten. Geliefden, u die meent er bij te behoren, bedriegt uzelf niet, u moet in de Schuilplaats Christus zijn. Zeker, er zullen er zijn die met David mogen zeggen: Bij U schuil ik. David mocht weten, in de Schuilplaats des Allerhoogsten te zitten. Hij had in de uiterste nood, door het geloof, die Schuilplaats betrokken. En het is alleen in dien uiterste nood, dat Gods Schuilplaats betrokken wordt. En dat doen wij nooit uit- en van onszelf. Wij moeten er met liefdesgeweld ingebracht worden door de Heere. Hij doet het door Zijn genade en gewerkt door de Heilige Geest. Het is een bijzonder werk van de Heilige Geest om Gods uitverkorenen, zijn gekochte volk, er in te brengen. Wil de Geest er ons inbrengen, op Gods tijd, dan komen de aanvallen van zonde, vloek, hel, dood, satan en de toorn Gods. Ja, dan vinden we onze toestand getekend in Psalm 42: Ik zucht, daar kolk en afgrond loeit, Daar 't gedruis der waat'ren groeit, Daar Uw golven daar Uw baren, Mijn benauwde ziel vervaren.
Wie kan het uitspreken, wat er in de ziel omgaat als hij uitroept. 0' Mijn God, al Uw baren en golven gaan over mij. En nu doet de Heere Jezus even als de kloekhen, als zij haar kuiken in gevaar ziet verkeren, zij tilt haar vleugelen op, en roept het tot zich. Zó ontsluit Zich ook de Borg en roept die in doodsnood verkerende ziel tot Zich. En nog zou die ziel zich in Christus niet bergen. Hij durft, hij kan niet geloven dat de Heere zo'n doemwaardige roept. Maar de Heilige Geest is de Almachtige en Hij is zo getrouw als sterk. Hij vat de ziel bij de hand en trekt haar in de Schuilplaats. En als die ziel niet lopen kan, dan draagt Hij er haar in, ja: zet haar erin. Zo maakt de Heere nu Zijn genade groot aan een mens, die de hel en de dood verdient en genade verbeurt. Geloofd zij God, Die Zijn genade, aan mij heeft grootgemaakt! Deze ervaring is niet onder woorden te brengen. Stelt u voor: een mens die verwacht om rechtvaardig verstoten te worden in de eeuwige verdoemenis, en die, in plaats daarvan, gedragen wordt, door Christus, in de eeuwige zaligheid, in het Huis des Vaders, en dat omniet. En dat in een weg van recht en gerechtigheid ter opluistering van Zijn deugden. Zulk een genade laat zich niet beschrijven, die moet beleefd worden. Ik in Christus. Ik in de Schuilplaats des Allerhoogsten. En dat voor altijd, voor eeuwig. Daar zijn geen woorden voor, daar is onze taal te arm voor om dat uit te drukken, althans die van mijn. Sion, zie hier uw Koning in Zijn Schoonheid, als de Schuilplaats des Allerhoogsten, waarin de Vader al Zijn kinderen verbergt ten dage des kwaads. In Christus, op goede rechtsgronden, met God verzoent. Als een goddeloze om niet gerechtvaardigd. Gods kinderen zijn veilig voor tijd en eeuwigheid. Alleen moet u niet denken dat ze dan de strijd te boven zijn. De ware geloofsstrijd begint als de ziel in Christus geborgen is, want dan ontvangt hij het ware zaligmakende geloof.
Waarom strijd? Bij het ingaan van de Schuilplaats nemen zij hun eigen hart mee. Ook na de herschepping zijn ze niet volmaakt, echter zijn ze dat wel in de ogen des Vaders. Hij ziet ze volmaakt aan in Christus. Maar zolang ze hier op aarde zijn, is hun bede: herschep mijn hart en reinig Gij, o Heere, die vuile bron van al mijn wanbedrijven. Er is een genadestaat, maar er zijn ook genadetoestanden. Naar zijn staat is Gods kind veilig. Maar wat zijn dagelijks leven aangaat, dat is afwisselend, gelijk het weer. U moet niet vergeten, dat in onze tekst geen sprake is van een woning, maar van een Schuilplaats. Als het onweer in de nacht is voorbij gegaan, en het roofgedierte weer slaapt, dan wordt er een uitstapje naar buiten gewaagd, buiten de Schuilplaats. Wanneer er geen gevaar dreigt dan laat de moederhen haar kuikens om haar heen lopen. Zo ook met Gods volk. We kunnen als dwaalzieke mensen zover bij de Schuilplaats wegtrekken, alsof we er nooit in zijn geweest. Gods kind misbruikt die vrijheid wel eens tot een oorzaak van het vlees en dat mag niet. En zij verloochenen hun Schuilplaats ook wel eens. Als zij in tijden van nood omzien naar vleselijke schuilplaatsen. Terwijl ze toch tot de Heere moesten vluchten. Ach, dan komt de Heere weer met Zijn straffen, want Hij is een jaloers God, die Zijn eer aan geen ander geeft. Als de Heilige Geest weer te zien geeft waar ze zijn uitgevallen. Dan komt er een roepen, smeken, zodat het in de beleving is:
Gelijk een schaap heb ik gedwaald in het rond. Dat onbedacht, zijn herder heeft verloren.
Dan brengt de Heere Zijn volk weer, door de trekkende liefde des Vaders, in de Schuilplaats. Daarin is het proeven en smaken van Gods goedheid. Als de liefde Gods geproefd mag worden vervuld het hart zich om Hem te aanbidden en te verheerlijken. Het is hier een voorsmaak van de eeuwige rust die wacht voor Zijn Kerk. Een heerlijke rust als de Toepasser in de ziel verklaart: zo is er dan geen verdoemenis voor degenen die in Christus Jezus zijn. Straks zullen zij eeuwig de deugden Gods bezingen in de hemel. Dat zullen zij doen samen met al Zijn uitverkorenen. Gij, o Lam, zijt alleen waard om te ontvangen alle lof, dank, eer en aanbidding. Christus wilde Zich blootstellen aan de gevaren, ellenden, smart en schande, die ons deel zou moeten zijn. Wie en wat zijn we toch, dat de Heere ons tot die zaligheid toebereidde. En nu zijn we geborgen voor eeuwig. 0, blijft in Hem, dan zult u veel vruchten voortbrengen, tot eer van Hem en tot stichting van uw naaste. Straks zijn we alle gevaren en bezwaren voor eeuwig te boven, dan niet meer schuilen. Dan mag u altijd lieven en loven, de Allerhoogste in uw Schuilplaats Dewelke is Christus Jezus:
 
Vanuit de schuilplaats
 
De dag is kort,
de dagen vliegen heen.
Het leven is gejaagd,
geen rust is hier beneen.
 
De mens leeft rusteloos,
gejaagd is zijn bestaan.
Een zwerver zonder God,
verliet de rechte paan.
 
Vergeefs zoekt hij de rust,
in 't aardse jammerdal.
Het hart zoekt naar het goed,
dat d' aard niet geven zal.
 
Bevoorrecht is de mens,
ontdekt aan 't ijdel streven.
Zijn rust en schuilplaats vond hij,
bij de Bron van 't eeuwig leven.
 
In d' Allerhoogste Schuilplaats,
in de schaduw van Zijn God,
Rust dan de ziel in stilheid,
verwacht het heilrijk lot.