Home

Kennismaking

Memoires

Bijbelstudies

Schriftoverdenkingen voor de jeugd

Div. artikelen

Links

Contact

"EEN GEBED VAN DAVID"
 
Verwerp mij niet van Uw aangezicht. Psalm 51: 13.
 
Het is een ernstig gebed wat David hier bidt. Er klinkt een geestelijke diepgang in van ongekende omvang. Hier is de man Gods op z'n plaats als hij deze woorden richt tot de Heere. Hij is dan aan het rechte kantoor. David heeft z'n leergeld betaald. Door de zonde, met Bathséba, had hij geleerd dat God recht deed als Hij nooit meer naar hem zou omkijken. Zo diep was hij gezonken, dat het alleen verkiezende genade was als God nog naar hem omzag. Er stond hem een duidelijk beeld voor ogen, ter waarschuwing.
Het beeld van Saul stond hem voor ogen. Saul, die zo goed begonnen was en wiens leven een zo tragisch een einde had gevonden. En hij hoort als 't ware God zeggen tot Samuël: hoe lang draagt gij leed om Saul dien  Ik toch verworpen heb. Deze woorden dringen in de ziel van David. In zijn ogen had Saul niet zoveel kwaad gedaan als hij. En Saul, gestorven in zijn zonden, verworpen van God. Saul, eeuwig buiten de gemeenschap met God in de rampzaligheid. Saul, eeuwig van God gescheiden en verworpen, die nooit in de tijd onder God was terechtgekomen, gelijk we in onze tekst beluisteren uit de mond van David. David ziet op het einde van Saul. En nu komt het op z'n eigen geweten aan, wat zal God nu met hem doen? Met zo'n koning als hij is? Want wie was de Heere voor hem, hoe rijk Zijn zegeningen. Hij is een rijk gezegend koning, hoog in eer en aanzien, maar desondanks met zo'n diepe, ontzettende val. Had God geen recht hem nu ook ineens en voor altijd te verwerpen? O', DUIZEND REDENEN, WAAR NIETS TEGEN IN TE BRENGEN VALT.
Ja, God is in Zijn recht volkomen recht als Hij een einde maakt aan de door David geschonden gemeenschap.
Als David zover komt om te bidden, vanuit een eerlijk gemaakt hart: verwerp mij niet van Uw aangezicht, dan is hij klein, nietig, en doemwaardig in eigen oog. Uit dit gebed blijkt dat de Heere Zijn werk nooit zal laten varen. Dat zien we hier: David is niet in het oordeel van de verharding gevallen, maar bidt nog tot de Heere. Hij krijgt nog een gebed van Boven. De vrucht daarvan lezen we in onze tekst. Zijn Rechter zal hij om genade smeken, vallen wil hij in Gods handen, want die zijn gevuld met barmhartigheden voor een boeteling. Dat is David hier in deze smeekbede: een schuldige boeteling. Wie weet, God mocht nog redenen uit Zichzelf nemen om genadig te zijn.
Heere, ach verwerp mij niet van Uw aangezicht.
Dat is nu Gods werk als de zondaar het recht erkent en lief krijgt. Dat is zo goed om in de schuld voor God te komen. Daar ligt zelfs zoetigheid in. Als alles maar zonde voor God mag worden en het op de bede uitloopt: verwerp mij niet. En dit is het wonder van Gods liefde, dat David Zijn lieveling was, en is Zijn beminde, een man naar Gods hart. En omdat God geen mens is die liegen kan, daarom kan God Zijn genade niet intrekken, en Zijn uitverkoren kind loslaten en verlaten. Neen, dat kan de Heere niet, en doet dat ook nooit. Efraïm is Mij een troetelkind, Ik zal Mij zijner ontfermen.
Let op! Het is niet zo dat David zegt: God is liefde, dus stapt Hij over mijn schuld heen. Dat is de verwarde taal van vele godsdienstige mensen in onze dagen. Zij willen niet verstaan dat God liefde is van achter Zijn heilig recht. David leeft hier ook Gods rechtvaardigheid in. Maar daarom moet hij in de schuld, want de Heere doet geen afstand van Zijn Goddelijk recht. Hij moet tot de bange uitroep komen: Heere, snijdt mij niet af, en ga mij niet voorbij, maar ondanks alles houdt mij in Uw hand.
Geliefden, is het nooit een moment van zielenstrijd in uw leven geweest als die bange vraag het hart benauwde: zou ik niet een verworpene zijn? De duivel heeft zulke scherpe pijlen die hij doeltreffend afschiet. Schei er maar mee uit met uw bidden en zuchten, het is toch tevergeefs, uw zonden zijn te groot om vergeven te worden.
Voor u is er geen genade, het zijn er maar weinigen die zalig worden. Kent u die giftige pijlen van de duivel om u in de wanhoop en vertwijfeling te brengen?
Het ergste is, dat het natuurlijke hart er mee instemt en zegt: ja voor mij niet, voor mij is het een verloren zaak, voor eeuwig verloren, reddeloos verloren en dat naar recht.
En dan toch, o wonder van genade, met Jakob strijdend te bidden: ik laat U niet los, tenzij Gij mij zegent. En wat een wonder als de Heere het zielsondervindelijke toepast: Ik heb u liefgehad met een eeuwige liefde en daarom heb Ik u getrokken met koorden van goedertierenheid. Want al ware het dat een moeder haar zuigeling vergeten kon, Ik zal u nooit vergeten, nooit verlaten, maar met eeuwige goedertierenheid zal Ik u omringen. Ik heb u in beide Mijn handpalmen gegraveerd. Uw muren zijn steeds voor Mij.
Onderzoeken we onszelf nauw, opdat er dagelijks een levend gebed mag zijn en ervaren mag worden: Heere, verwerp mij niet van Uw aangezicht.
Zo alleen wordt de strijd gestreden. Zo alleen leert u roemen in vrije gunst alleen. En die verkiezende genade leert Gods opzoekende zondaarsliefde beminnen en verheerlijken. Als de Heere een weinig van Zijn liefde doet uitstorten in de ziel dan brengt dat in het stof van de verootmoediging. En dat steeds weer bij aanvang en bij voortgang. Hoort de Kerk Gods het uitroepen: ook mij heeft Hij aangenomen, uit genade alleen. Dan wordt Christus alles. Zijn borgtochtelijk werk wordt je zo lief en dierbaar. Het zaligmakende geloof krijgt een voorwerp in het geloofsoog en dat is Christus. Omdat de Heere Zijn volk aanziet in Christus in gunst van boven. Hij, van God verlaten geweest als Borg. Hij, die gekomen is om te zoeken en zalig te maken dat verloren was. Hier vinden we zo'n verlorene: David. David heeft Saul in z'n hart leren kennen, maar Saul heeft nooit een David in z'n hart gekend. En dat maakt een eeuwig verschil uit.
Wat blijkt er een ontdekkende les in dit gebed van David te zitten. Het is Gods volk niet vreemd. Zij kunnen het bij God vandaan verklaren: kent gij uw schuld en waar is uw schuld gebleven. Met minder kan het niet toe op weg en reis naar de eeuwigheid en meer hoeft niet om welgetroost te leven en eenmaal zalig te sterven.
Zegene de Heere de meditatie over deze enkele tekstwoorden aan onze zielen. Dat strekt tot vernedering van de mens en tot grootmaking van Zijn deugden. Dat zij zo!