Home

Kennismaking

Memoires

Bijbelstudies

Schriftoverdenkingen voor de jeugd

Div. artikelen

Links

Contact

De Rouwdienst
 
Op zondag 28 oktober werd er in de Beth-El kerk te Vriezenveen een rouwdienst gehouden n.a.v. het overlijden van Willijan Seinen, 21-10-2001. Omdat we nogal wat van doen hadden met de tekstwoorden “Jezus weende” heb ik getracht daarover te spreken, zonder de naam van Willijan in deze dienst te noemen. Voor de dienst werden de afkondigingen gedaan met aan het eind daarvan de mededeling dat we in deze dienst, zowel in de gebeden als in de prediking wensen stil te staan bij het overlijden van ons kleinkind.
 
Tekst: Johannes 11: 35. Lezen: Psalm 56.
Thema: Jezus weende.
Psalmen: 103: 8; 89: 18 – 19; 56: 4; 102: 1.
 
De tekst voor deze rouwdienst is de kleinste tekst uit de Bijbel, nl. Johannes 11: 35.
We schrijven boven de prediking: Jezus weende.
 
Geliefden, in gedachten worden wij vanmorgen verplaatst naar het bekende dorp in Israël:  Bethanië. Zoals u weet betekent Bethanië: huis der ellende. We lezen in het Nieuwe Testament dat de Heere Jezus daar zovaak is geweest. Hij ging dikwijls naar dit huis der ellende. Om daar onderwijs te geven en Zichzelf te verkondigen, Wie Hij was en waartoe Hij op aarde was gekomen. Hij gaf ontdekkend- en vertroostend onderwijs aan de familie die in dit huis woonde. Mocht zo voor het eerst of bij vernieuwing ons hart een Bethanië mogen zijn of worden.
Zeker, van nature is het hart van ons allen vol van ellende, maar zonder God en buiten Christus. Maar daar waar Gods Geest plaats heeft gemaakt, door de reinigende kracht van het bloed van Christus is het zo geheel anders geworden. Dat volk heeft ingeleefd, bij God vandaan, dat hun huis vol ellende is vanwege de zonde en hun overtredingen. En dat in mij geen vrucht wordt gevonden die de Heere kan behagen om naar dat huis vol van ellende om te zien. Zo leert Gods kind zijn of haar eigen hart voor God kennen: als een Bethanië. Zij ondervinden dat Bethanië nochtans een plaats is waar de Heere door Zijn Woord en Geest in af wil dalen om Zijn liefde te betonen. Om Zich te openbaren Wie Hij is als Profeet, Priester en Koning. Opdat Gods Kerk zal ondervinden dat zij het in zichzelf nooit verder kunnen brengen dan het huis der ellende. En anderzijds dat vanuit deze plaats der ellende het geroep gehoord wordt voor Gods Aangezicht.
De woning waar we vanmorgen binnen mogen gaan is voor ons allen bekend. In die woning wonen Maria, Martha en Lazarus. Een bekende familie die behoort tot de geestelijke familie van Gods uitverkorenen. Zij behoren tot die familie aan wie de Heere Zijn genade heeft geschonken. In zo’n gezin mag het wel eens zijn: zoete banden die ons binden, aan des Heeren lieve volk. Daarom is dat gezin zo gezegend omdat God in Christus daar wil wezen en wil wonen. Het zijn dus drie kinderen van God. Het zal waar zijn dat het voor de zogenaamde verbondsmensen niet iets bijzonders is, maar voor een ziel die de vrijmacht van Gods genade deelachtig is geworden is het een wonder als er één mens zalig wordt. Voor hen is het wel heel bijzonder wat we hier lezen, dat er drie uitverkorenen tezamen wonen onder het dak van een huis. Dat ze alle drie persoonlijk rijk begenadigd zijn door de opzoekende liefde van God. Dat ze in Christus één zijn door de Geest des geloofs, hoop en liefde. Want waar liefde woont gebiedt de Heere Zijn zegen.
Dat betekent niet dat dan de tegenspoeden en ellenden hun woning voorbij zullen gaan. O neen, want de slagen vallen vaak in het hoekje waar Gods kinderen wonen. Want er staat in Gods Woord: velen zijn de tegenspoeden van de rechtvaardigen. Want zij zullen komen uit de grote verdrukking. En verdrukking is het leven van Gods kind op aarde, van binnen en van buiten niet vreemd.
Bij deze familie in Bethanië was ziekte binnengeslopen. Wellicht onverwacht en ongedacht. Want één van de drie is ernstig ziek geworden en voor zijn leven wordt gevreesd. Het is Lazarus, de broer van Maria en Martha. Lazarus zijn naam betekent: God heeft verhoord. Dat heeft hij in zijn leven mogen ondervinden dat de Heere hem uit- en door heeft geholpen. In zware en diepe wegen die ook hij ongetwijfeld heeft moeten ondergaan. De Heere heeft Zelf gezegd: in de wereld zult gij verdrukking hebben. Gods kinderen moeten hier proeven en smaken de wrange gevolgen van de zonde die zij in Adam hebben bedreven. Hoe zoeter dan de verzoenende kracht van het bloed van Christus wordt voor de ziel. Dat mocht Lazarus kennen in zijn leven dat de Heere zijn Helper wilde wezen. Maar nu hij zo ernstig ziek is geworden en er voor zijn leven moet worden gevreesd, wordt hij omringd door de gebeden van de Godsgekenden. Maar zal het baten? Waar is God op Wien gij bouwdet en uw ziel toevertrouwdet? We kunnen begrijpen dat zijn twee zusters, Maria en Martha, geworsteld hebben met de ziel van hun geliefde broeder en dat ze gebeden hebben of het de Heere behaagde dat hij nog in hun midden mocht blijven. Ze waren niet alleen met natuurlijke banden maar ook met geestelijke banden aan hem verbonden. Verbonden, door het geloof in Hem, van wie we lezen: waarlijk Hij heeft onze krankheden op Zich genomen, en onze smarten, die heeft Hij gedragen.
Wij vinden het heel gewoon dat we lezen dat er iemand ziek is geworden, ja ernstig ziek wordt en gaat sterven. Maar zo gewoon is dat toch niet. Want waren er geen zonden dan waren er ook geen wonden. Daarom is ziek zijn en sterven iets bijzonders. Want de oorzaak ligt niet in het feit dat de Heere de mens niet goed geschapen zou hebben. Alles wat uit Zijn scheppende handen is voortgekomen was volmaakt. Wij zijn naar Zijn beeld geschapen, in ware kennis, gerechtigheid en heiligheid. Hij heeft de mens toch niet geschapen voor de hel en de verdoemenis. En dat we nu allen daarheen op reis zijn van nature daarvan ligt de oorzaak bij de mens. In de val van ons bondshoofd Adam. Lazarus heeft het mogen inleven dat de dood de bezoldiging van de zonde is. Dat we liggen onder het oordeel van de drievoudige dood. Dat is deze mensen in Bethanië niet vreemd.
Mag dat ook van ons gelden, ingeleefd door Gods Geest, dat aan de dood een oorzaak ten grondslag ligt en dat ‘ik” Adam ben. Wanneer we bepaald worden bij het lijden en sterven van kinderen dat de zonde de oorzaak daarvan is. Om kinderen te zien lijden en strijden tegen de macht van de dood. Wat worden we er bij bepaald dat aan ons aller leven de worm knaagt aan de wortel van dat leven. We zijn niet geboren om te sterven en dat we moeten sterven is heel erg. Want dan wacht een nimmereindigende eeuwigheid.
Ieder kindje wat geboren wordt draagt reeds de doodskiem van de zonde in zich om waardoor het eenmaal moet sterven. Wij weten niet hoelang de Heere kinderen aan onze zorgen toevertrouwt. Wij weten niet of ze oud zullen worden. Ach, wij weten niets. Ik ben van gisteren en weet de dag van morgen niet. Want er is niets zo onzeker als het leven en niets zo zeker als de dood. Het leven is zo broos en vergankelijk. Alleen de dood is zeker. Niemand ontloopt de dood. Kijk, geliefden, de dood die heeft een knecht, dat zijn o.a. ziekten, lijden, afbraak van de lichaamskrachten bij het ouder worden. Zeker het is een gave wanneer we gezond mogen zijn. Eigenlijk is er niemand meer gezond zoals Adam dat was in de staat der rechtheid. Hij was echt gezond, omdat hij de doodskiem niet in zich omdroeg. Maar door de val is dat zo veranderd. Toen kwam de doodskiem in zijn hart met als gevolg de geestelijke – lichamelijke- en eeuwige dood. En nu gaat de dood rond om het leven van mensen af te maaien en hij vraagt niet naar de leeftijd. Hij vraagt niet of ik bij mijn mama en papa of bij mijn man of vrouw mag blijven. Nee, dat vraagt hij niet.
Martha en Maria hadden van God genade ontvangen toen zij daar wenend stonden bij het sterfbed van hun geliefde broeder. Genade ontvangen om met die nood aan het rechte kantoor terecht te komen. Zij zonden immers een bode uit tot de Heere Jezus met de boodschap: Heere, zie, dien Gij liefheb, is krank. Hij dreigde te gaan sterven en gestorven is. God ontmoeten.
Wat ligt daar een les in voor een ieder van ons. Wanneer we in rouw en in droefheid terneer zitten. Om die gang te mogen kennen om wenend de toevlucht te kennen tot de genadetroon. Dat is genade! Om al onze zorgen, noden en verdriet neer te leggen aan Zijn voeten. Met de bede of de Heere die smart zou willen heiligen aan het hart. Bovenal met de belijdenis: Gij alleen kunt en wilt ons helpen. Gij hebt maar één woord te spreken en het is er, te gebieden en het staat er.
 
Als de Heere Jezus de boodschap heeft gehoord dan zegt Hij: deze krankheid is niet tot den dood, maar ter heerlijkheid Gods; opdat de Zone Gods door dezelve verheerlijkt worde.
Wie verstaat deze woorden? Lazarus is gestorven, begraven en ligt reeds vier dagen in het graf. Waar is de Heere op Wien ge vertrouwd en gehoopt hebt? Vier dagen geworsteld om Zijn komst, vier dagen geschreeuwd om behoudenis en Hij Zich verborgen houdt. Wat kan de duivel komen om je aan te vechten en je te bestrijden: waar is nu God? Waar is Christus? Alles toegesloten omdat u geen genade kent daarom ligt alles in de onmogelijkheid.
Ja, dat zijn wegen van loutering en beproeving waarin de ziel geleid wordt in de weg van geween en smeking en vasten ( als het echt is). Wenen, bidden en vasten om dag en nacht niet af te laten de Heere aan te lopen om het alleen van Hem te verwachten. In zulke momenten ligt de wereld aan banden met al haar bekommernissen vanwege die ene ziel die gered moet worden van de toekomende toorn van God.
Daarom was het voor Martha en Maria een ontzaggelijke beproeving. Vier dagen hebben ze moeten wachten voordat Hij tot hen kwam. Maar in dit alles had Hij door de loutering en beproeving heen tot doel steeds meer Zijn lieve kinderen aan Hemzelf te verbinden. Opdat zij maar zouden sterven aan die wereld. Om te sterven aan hun hoop en vertrouwen die zij gesteld hadden op hun Lazarus. En dat ze van alles werden afgesneden; alles moest verdwijnen opdat Christus zou verschijnen. En daar verscheen Hij. Hij ging Zichzelf bij vernieuwing openbaren aan Martha en Maria en zocht hen op in Bethanië en ging mee naar de begraafplaats waar het lichaam van Lazarus was toevertrouwd aan de schoot der aarde.
 
We lezen in vers 32; Maria dan, als zij kwam waar Jezus was, en Hem zag, viel aan Zijn voeten, zeggende tot Hem: Heere, indien Gij hier geweest waart, zo ware mijn broeder niet gestorven.
Maria werd verteerd door rouw en smart. Zij krijgt te geloven dat als de Heere er was geweest dat dan Lazarus niet gestorven, maar in leven was gebleven. Ze kreeg dat in de dadelijkheid te geloven. Ze moesten een les leren om God God te laten, ja om onder Zijn lieve recht terecht te komen. Wat is ze hier liefelijk in haar gestalte omdat ze zo nederig is. Want Maria is hier een smekeling aan de troon der genade. Ze krijgt zich hier te onderwerpen aan Zijn heilige wil. Wat is dat kostelijk als de ziel van Gods kind dat eens mag ondervinden: niet mijn wil, maar Uw wil geschiede. Zeker, dan wordt mijn eigen wil gekruisigd en afgebroken. En dat gaat de Heere nu Zijn volk leren om met Paulus te getuigen: ik sterf alle dagen. En waarom? Omdat zij de dood om Christus wil in zich omdragen. Christus leeft in mij. En waar Christus in mij leeft daar moet ik stervend over de wereld gaan. Stervend aan mij zelf en alles wat mijn leven zo kan bekoren. Maar ook sterven aan mijn eigen geloof en vertrouwen en eigen gerechtigheid. Wanneer Maria dat zo mag belijden ligt daarin de belijdenis dat haar gebed niet tevergeefs was opgezonden tot de Heere. In de ontmoeting met Hem wordt haar ziel vervuld met liefde, met kracht en steun. Hij is in aantocht en in haar omgeving. Daar is mijn Liefste. Genade is op Zijn lippen uitgestort. Dan is het goed, ondanks het gemis van haar geliefd pand. En dat ze daar haar knieën gaat buigen en neervalt aan Zijn voeten dan is dat een teken van grote eerbied  en diep ontzag waarin zij de Heere aanbad dat Hij vanuit Zijn verkiezend welbehagen naar haar heeft willen zien. En dat Hij Zijn voetstappen gezet heeft om haar op te zoeken. Wat is dat dan een lieve plaats als die momenten er mogen zijn dat je  met Maria mag neerzinken aan Zijn voeten. Dat lezen we meer in de Schrift van Maria.dat zij aan Zijn voeten zat. Een plaats waar zij met berouw over haar zonden gelegen heeft om van Hem af te smeken de vergeving der zonden.
Zij krijgt zich over te geven aan de Heere omdat God haar in Christus heeft overgenomen. Want anders kunnen we onszelf nooit overgeven. Hoe zullen we ons overgeven aan iemand die we niet kennen. Waar we geen omgang en gemeenschap mee oefenen door het zaligmakend geloof. Om je over te geven dat betekent dat er dan twee personen moeten zijn.
Kijk, Maria kende Hem. Ze gaat Hem in totale overgave aanbidden. Uw doen is rein, Uw vonnis gans rechtvaardig. Dan kan de Heere geen kwaad meer doen. Ook als Hij haar niet zal troosten en haar gebeden niet zal verhoren. Wat ons ook zo opvalt is dat deze wenende, hoort u, wenende Maria, zich niet schaamt om haar knietjes voor de Heere te buigen te midden van een menigte mensen. Zeker, haar zuster weet wel dat zij haar knieën buigt in de stilte van haar woning. Ze heeft wel haar Pniël plaatsen in huis waar haar verbroken ziel met haar schuld onder de Heere te recht was gekomen. Want van God geleerd en door Hem bekeerd geleid te worden in de gangen en wegen die de Heere met Zijn volk komt te houden. Maar bovenal omdat zij hier haar knieën buigt temidden van de vijanden van Christus. Er staan immers ook Farizeeërs en Schriftgeleerden bij. Kerkenraadsleden met een groot ontzag onder de mensen. Die zo vervuld zijn met vijandschap dat ze zelfs Lazarus straks, na zijn opstanding, willen gaan doden. Omdat hij een levend getuigenis heeft gegeven van de macht van Christus. Neen, ze schaamt zich niet om dat hier te erkennen en te belijden met het gevolg dat ze wellicht zal worden uitgestoten uit de kerkelijke gemeenschap. Weggeworpen uit de Joodse gemeente waartoe zij behoort.
Ze schaamt zich niet uit liefde tot Hem die haar opzoekt omdat ze weet dat deze Koning Borg zal worden om voor haar schuld te lijden en aan Gods recht te voldoen.
Wat ligt er een geweldige les in dat zij zich niet schaamt voor de vijanden van het kruis van Christus om hem te prediken. Wij zeggen zo vaak: laat ik maar zwijgen en mijn mond houden om de lieve vrede wil. Of we zeggen: laat ik maar zwijgen want die vijanden van het kruis van Christus begrijpen het toch niet. En we mogen toch geen parelen werpen voor de zwijnen. En ondertussen zijn we geen levende- maar dode getuigen. Maria geeft een levend getuigenis wie Hij voor haar is geworden in het leven. Zij gelooft dat Deze is de Christus, de Zoon van God. Dat alleen in Hem zaligheid is te verkrijgen om niet. Dat in Hem de weg ontsloten is om de gemeenschap met de Heere te kunnen beoefenen. En dat is de doodssteek voor de prediking van de Farizeeën en Schriftgeleerden. Zij menen door de werken van de Wet zalig te worden. Een ernstige vermaning voor het nabijkomend christendom.
Dat wordt hier een ontdekkende les voor hen als Maria buigt en voor de voeten van de Heere Jezus ligt. Zij krijgt in de dadelijkheid te geloven dat Hij het alléén is die haar ziel heeft gered van de toekomende toorn Gods.
 
Als de Heere Jezus Maria ziet wenen dan wordt Hij zeer bewogen in de geest en Hij wordt zeer ontroerd en vraagt: Waar hebt gij hem gelegd? Zij zeiden tot Hem: Heere, kom en zie het.
Christus vraagt dus: waar ligt hij begraven? Christus draagt ook zorg over het lichaam van Zijn uitverkorenen als zij in het graf liggen. Hij weet waar hun stoffelijk overschot is begraven, daar geeft Hij acht op. Het zou niet anders kunnen. Want wij geloven toch Zondag 1: de enige troost is dat de Kerk Gods gekocht is met lichaam en ziel en verlost uit de macht van de satan en vrijgekocht door Zijn bloed. Christus is voor Zijn Kerk heengegaan in het graf om de vloek er uit te werpen voor al Zijn lieve kinderen. Daarom draagt hij zorg over het graf waar een uitverkoren vat in ligt tot de dag der opstanding. Hun graf is een geheiligd graf, geheiligd omdat het oordeel van de verdoemenis er is uitgeworpen.
Luister eens geliefden, wanneer een onbekeerd mens komt te sterven, of dat een kind is of een bejaarde, en het lichaam wordt toevertrouwd aan de schoot der aarde, dan ligt daar nog de vloek van God in. Dan daalt het lichaam neer in het graf waarin nog het oordeel van God ligt. Wij denken vaak alleen aan onze ziel hoe erg het zal zijn om met een ongeredde ziel God te moeten gaan ontmoeten. Maar vergeten we ons lichaam niet. Onbekeerd sterven betekent toch dat de ziel terecht komt in de hel en het lichaam onder de vloek van God. Beide voor eeuwig verloren. Dan is het graf ook een hel omdat Christus er niet in is geweest om die voor hen te heiligen.
Dit laatste geldt niet voor Gods kinderen. Wanneer we een geliefde hebben te begraven en het is niet zonder hoop voor de eeuwigheid en de Heere komt onderwijs te geven in de gezegende arbeid van Christus. Hij in mijn plaats daar ik anders de eeuwige dood had moeten sterven. Hij in mijn graf om de prikkel er uit te werpen. Weet u, dan ligt er ook troost in dat hun lichaam wordt toevertrouwd aan de schoot der aarde omdat Hij de plaats weet en er over waakt.
Jezus weende.
Als de Heere Jezus komt bij het graf van Lazarus weende Hij. Hij moet ondervinden dat Hij ingedaald is, gezonden door Zijn Vader, in een aards tranendal. Hij ziet nu voor ogen hoe de schepping verwoest is vanwege onze zonden en doornen en distels voortbrengt. Daarom lezen we hier dat Zijn ziel zo ontroerd werd vanwege het wenen van Maria. Hier gaat de Schrift in vervulling dat Hij weent met de wenenden.
Wat komt hier Zijn borgtochtelijke liefde in openbaar voor dat wenende volk dat weent over wat God aan hun ziel heeft gedaan en wat het de Zoon gekost heeft om het dat te schenken en toe te passen aan de ziel. Dan ontvangen zij de vruchten van Zijn arbeid: dat Hij in al hun benauwdheden benauwd is geweest. Wanneer Hij in de nacht van bestrijding Psalm 46: 2 verklaard in de ziel: God is ons een Toevlucht en Sterkte; Hij is krachtelijk bevonden een Hulp in benauwdheden. Wat wordt de Man van Smarten dan zo dierbaar en onmisbaar.
Zeker in het sterven kunnen Gods kinderen het even benauwd hebben als onbekeerden, wat het lichamelijke betreft. Alleen met dit grote verschil dat Christus, Die hen teruggeleid heeft in de gemeenschap met de Heere, om hen te doen proeven en smaken, dat de Heere goed is.
Jezus weende. Christus was zo bewogen met die nood van zijn ziel en met de smart van Zijn geliefd kind, dat de Vader Hem gegeven heeft al in de stilte der eeuwigheid. Hij ontroerde in Zichzelf waaruit blijkt dat Hij de broederen in alles gelijk is geworden, uitgenomen de zonden.
Jezus weende. Zijn wenen had ook een andere oorzaak. In het graf ziet Hij het lichaam begraven van een gegevene des Vaders. Lazarus is neergeveld door de zeis van de dood die zijn leven heeft afgemaaid.
Jezus weende. Omdat Hij hier ziet de verwoestende gevolgen van de zonde die de mens in Adam heeft bedreven. De verschrikkelijke straf die de mens over zich heen heeft gehaald omdat we gegeten hebben van de verboden vrucht van de boom der kennis des goeds en des kwaads. Hierin ziet Christus hoe de mens onderworpen is aan allerhande ellende ja aan de verdoemenis zelf. Hier ziet Hij voor ogen wat de mens van de schepping terecht heeft gebracht. Hij zag hier voor ogen de werkelijkheid dat God Zijn toorn had uitgegoten over een wereld verloren in zonde en schuld. Hij weende omdat Hij de verschrikkingen van de dood voor ogen ziet. De verschrikkelijke macht van de dood die een straf van God is als de gevolgen van de zonde.  Want dat graf predikt ons verderf en ondergang. Daar stond voor het graf de Levensvorst tegenover de vorst van de dood. Hij zal die dood verslinden en overwinnen. Hierdoor getuigt de Kerk van alle tijden: dood, waar is uw prikkel, hel waar is uw overwinning. Want daarvoor was Hij gekomen op aarde om als de Man van Smarten in een diepe weg de dood en het graf in te gaan. En Hij nam Zijn Kerk mee in de dood en in het graf. Hij nam hun schuld mee om die te betalen en te begraven in het graf. De vrucht zal wezen dat dat volk mag getuigen: die hier bedrukt met tranen zaait, zal juichen, als hij vruchten maait. Gods kinderen gaan hier meestal wenend over de wereld. Tranenzaad hebben ze hier te zaaien over hun pad. Zeker is dat niet de slechtste tijd in het geestelijke leven. Dat hebben ze ondervonden, weet u nog o kind des Heeren, dat u bij God vandaan bent levend gemaakt? We mogen niet over dat beginwerk van de Heere heenstappen, geliefden. We hebben toch ons te onderzoeken of de Heere begonnen is of dat we zelf begonnen zijn.
Dat we ontdekt zijn geworden dat we tegen God, de Eerste Persoon in het Goddelijke wezen hebben gezondigd. We konden toen niet voor Hem bestaan. En in zulke momenten worden er heel wat tranen geschreid. Tranen omdat ik God kwijt ben om eigen schuld. Tranen omdat de Heere mij een blik achterom laat slaan om te laten zien waaruit Hij verlost heeft. Een blik binnenwaarts schenkt om in te leven dat ik tegen zo’n goeddoend God gezondigd hebt. Al de jaren die je gekregen hebt van de Heere of je dan 6 jaar oud bent of 70 jaar maakt in principe niet uit. Wanneer de Geest des Heeren je blinde zielsogen gaat openen dan komen de zielstranen naar buiten. Dan raakt het gemoed vol en weent de ziel zich leeg voor de Heere. Dan worden de snaren van je ziel geraakt en brengt het brullen voort in de binnenkamer.
Het gaat dus om die zielstranen die de Heere opvangt in Zijn fles. Dat zijn tranen die niemand ziet dan de Heere alleen. Hij verwekt ze zelf in het hart. In zulke tijden wordt het een wonder dat je nog leven mag en nog bent in het heden der genade.
Geliefden, waarom zijn wij vanmorgen in Gods huis? Waar hebben we het aan verdiend nog te mogen leven in onderscheid van anderen die zijn afgereisd naar de eeuwigheid?
Er zijn lege plaatsen in de kerk gekomen door het sterven van geliefde panden. De plaats van ons kleinkind Willijan zal ook leeg blijven in de kerk. Waarom is onze plaats niet leeg? Waarom? Omdat de Heere nog geen lust heeft gehad in onze dood, maar daarin vindt Hij lust dat we ons zouden bekeren en leven. Als Hij ons gaat ontdekken dat we nog zitten mogen onder Zijn Woord dan wordt het een wonder. Een wonder van de sparende verdraagzaamheid van de Heere.
Misschien dat er dan een jongen of meisje van 6 jaar moet zeggen: ik ben nog onbekeerd. Och, dat de slag van hemelswege mocht geslagen worden in je jonge ziel en dat je als kind gaat huilen vanwege je zonden en dat je moet sterven. En dat je niet sterven kunt en dat er een eeuwigheid wacht waar geen einde aan komt. Jongens en meisjes, het is een voorrecht, dat je een papa en mama mag hebben die tranen schreien in de stilte over de onbekeerlijkheid van de kinderzielen. Een vader en moeder die je ’s avonds in het bed komt toe te dekken en dat doet onder tranen van bewogenheid. Een wenende moeder die haar kind wast in haar tranen omdat ze haar kind ziet liggen in de slaap des doods. En daar kan ze je als moeder niet uit doen ontwaken. Dat kan de Heere alleen. Vooral een moeder met genade buigt de knieën en worstelt aan de genadetroon met de bede: Heere, maakt Gij het levend. Opdat mijn kindje met Christus mag worden opgewekt en het de Heere mag vrezen in het jonge leven. Dan heeft immers het kind toekomst.
Want een kind wat nog dood ligt in misdaden en zonden heeft geen toekomst als de Heere het oproept om voor Hem te verschijnen. En als er dan niets is, ja dan is het vreselijk. Wat moesten we als ouders en grootouders onder tranen onze kinderen opvoeden temidden van een wereld die in de boze ligt. In een tijd die zwanger is vanwege de oordelen des Heeren. Wat is toch de toekomst voor onze jeugd? Want de toekomst is de begraafplaats voor ons allen. Ook voor jullie jongens en meisjes. Dit wordt niet gezegd om kinderen bang te maken. Over het algemeen is een kind niet zo snel bang en benauwd. Het moet hen toch geleerd worden dat ze hier geen blijvende stad hebben. In een biddend opzien of het de Heere mocht behagen naar hen te willen omzien. Ja, kinderen dan gaan jullie tranen schreien over je zonden. Een droefheid te kennen naar God die een onberouwelijke bekering werkt.
Zitten we zo onder tranen onder Zijn Woord? Dan is de Heere recht als Hij ons voorbijgaat en de kandelaar van Zijn Woord gaat verplaatsen naar andere landen. Wie heeft het verdiend dat de Heere nog bemoeinissen met hem of haar houdt? Wie heeft verdiend dat de Heere een nieuw hart zou schenken? Niemand heeft dat verdiend, want we liggen allen verdoemelijk in Adam voor God. Niemand heeft er recht op dat de Heere over zou komen met Zijn lieve Woord en Geest. Hij ging naar het graf van Lazarus, uit vrije genade alléén!
Het is enkel genade wanneer de Heere een zaligmakend bezoek zou brengen aan het graf van onze ziel. Om te gaan spreken woorden van Geest en leven.
En als we nu die tranen gaan schreien vanwege de smart dat we de Heere zoveel verdriet hebben aangedaan in het leven. Ook een kind kan een droefheid hebben in de ziel waardoor het belijdt: Heere, ik heb heel veel kwaad gedaan. Ik heb tegen U gezondigd. Ik ben een ondeugend kind. Heere, en al die zonden maken mij verdoemelijk voor U.
De zonden die je bedreven hebt tegen je ouders, b.v. een lange tong uitgestoken achter de rug van je ouders, is eigenlijk een lange tong uitsteken tegen de Heere. Want vader en moeder zijn gezagsdragers over je. De Heere heeft je als een leenpand aan je ouders toevertrouwd om voor je te zorgen. Ze hebben je op te voeden in het licht van de eeuwigheid. Ze hebben het jawoord voor het doopvont gegeven. Ze hebben daar beleden dat je bekeerd moet worden omdat het doopwater heen wijst naar het bloed van Christus. Om je op te voeden in de vreze des Heeren. Van onze zijde is het allemaal verloren, liggend in ons zondegraf. Onder het oordeel van de geestelijke dood waaruit alleen de Heere ons kan levendmaken.
Kinderen, vergeet het niet: dit is een daad van de Heere. Ook een bekeerde vader en moeder kunnen je dat niet geven. De Heere alleen kan het schenken, uit vrije genade alleen.
 
Zingen: Psalm 56: 4
 
Jezus weende. Volgens de kanttekening van de Statenvertaling mogen we hier ook lezen: Jezus liet tranen. Hij liet de tranen hun vrije loop. Hij kon Zijn gezicht wassen in Zijn tranen. Zo diep bewogen was Hij als die medelijdende Hogepriester over deze bedroefde familie.
Hij was er diep van onder de indruk. Zeker, onze tranen kunnen de Heere niet bewegen naar ons om te zien. Onze tranen kunnen ook onze doden niet helpen. Maar de tranen kunnen wel balsem zijn voor een benauwde ziel. Tranen vanwege de gevolgen van de zonde.
Van ons kan wel eens gezegd worden: hoe harder gekreten hoe sneller vergeten. Onze tranen kunnen worden afgewisseld door een lach.
Bij Christus tranen gaat het over Zijn eeuwige liefde tot de deugden des Vaders, die geschonden zijn. Want in dat graf ligt immers de schuld. Hier komt openbaar de eeuwige liefde, want niemand heeft meerder liefde dan Deze: Hij geeft Zijn leven voor de Zijnen. Want als Hij hier weent komt daarin de Middelaarsliefde naar voren. Omdat Hij vervuld is met liefde om ook in te gaan in die dood. Waar Hij naar Zijn menselijke natuur tegen opzag maar anderzijds uit liefde tot het recht van Zijn Vader wilde en begeerde Hij geen andere weg te gaan dan de Vader van Hem heeft afgeëist. Deze weg wilde en moest Hij gaan zou Hij ooit tranen kunnen drogen en een traan kunnen opvangen in Zijn fles. Want dat zijn tranen van eeuwigheidswaarde. Wij kunnen veel tranen schreien maar is er één traan bij die de Heere opvangt in Zijn fles? Weet u welke traan Hij opvangt in Zijn fles? Dat is een traan die gemengd is met de traan van Christus. Dan zal die ziel, op goede gronden in Christus, met God verzoend en verenigd moeten zijn, door de Geest des geloofs.
Want anders spelen in onze tranen mee dat we medelijden hebben met onze ellende en verdriet of met het lijden en sterven van kinderen. Een kind zien sterven is niet met droge ogen aan te zien. Dat snijdt door je ziel, vooral als zo’n geliefd pand van je hart wordt afgescheurd. Is dat niet waar, vaders en moeders in ons midden die dat meegemaakt hebben?
Dan proef en smaak je wel iets van de bitterheid en de macht van de zonden. Maar al de tranen waar wij onze geliefden onder bedolven hebben kunnen niet één zonde afwassen. Dat is onmogelijk. Dat kan alleen de traan die de Heere opvangt in Zijn fles en die vermengd is met de traan van Christus. Want alleen in de traan van Christus kan het hart des Vaders bewogen worden om om te zien naar die wenende ziel, die schreiend tot Hem vlucht. Ziet het bij Maria en Martha. Och, als daar een toepassing van ontvangen mag worden in de ziel mag het wel eens klinken: mijn hart, vervuld met heilbespiegelingen, Zal ’t schoonste lied van ene Koning zingen.
In Christus tranen worden de tranen van Gods kinderen gereinigd en gezuiverd van alle zonden. Hij ziet Zijn volk aan in die Man van Smarten, Die verzocht is geweest in vele krankheden, maar Zijn mond niet heeft opengedaan voor het aangezicht Zijner scheerders.
O, wanneer Gods Geest Deze gezegende Persoon, de Middelaar Gods en der mensen openbaart, in Zijn lijden en sterven, in Zijn opoffering aan het vloekhout des kruises, voor de zonden van Zijn volk! En je wordt geleid naar onze tekst: Jezus weende. Dan mogen Gods kinderen daarin de liefdetranen aanschouwen. En dat zijn tranen welke gemengd zijn met Zijn dierbaar bloed.
Dat is het bloed en water wat vloeide uit Zijn zijde op Golgotha. Een soldaat doorstak Zijn zijde met een speer, en terstond kwam er bloed en water uit.
Alleen dit water gemengd met bloed kan bestaan voor het heilig aangezicht van de Heere. Wat kunnen Gods kinderen verlangen naar een toepassing van dit water en bloed aan hun ziel. Want we kunnen het allemaal voorwerpelijk belijden, bespreken en bepreken. Maar waar het voor ons en onze kinderen op aankomt is de toepassende daad van God de Heilige Geest in het hart. En als dan de traan van Christus mag vloeien gemengd met Zijn bloed, dan ontvangen Gods kinderen een nieuw leven uit God. Verzoening met God door recht in Christus geeft het kinderlijke recht op het eeuwige leven. Dan mogen zij er hier iets van ondervinden dat ze hier een weg moeten gaan van tranen. Waarom dan? U zegt: dat begrijp ik niet. Ze hebben toch blijdschap in hun ziel mogen smaken dat de Heere van hen afwist en dat de Heere naar hen heeft omgezien. Hij heeft ze verlost en ze hebben gezongen van Gods goedertierenheid. Ze delen toch in het zaligmakend werk van Christus, als Borg. Juist dat volk weet wat het is om er altijd buiten gezet te worden. Zo blijven ze onbekeerd in eigen oog en beleving. Een bedorven vat te zijn en te blijven in eigen gewaarwording.
Het is daarom nodig om dicht bij het graf te leven. Hoe dichter bij de dood en het graf hoe dichter bij de Heere. En wanneer je zo bepaald wordt bij het graf en steeds weer bij de dood en Christus Zich openbaart door Zijn lieve Geest en Woord in het hart en Die wenende Jezus in Zijn borgtochtelijke gestalte Zich uitstalt, dan ligt alles in Hem. Wat kon Lodesteijn er van getuigen over die liefdetranen van de Heere Jezus Christus. Wanneer ze vloeien over je ziel, en in verwondering en aanbidding neer te zinken voor Zijn voeten. O, gezegende plaats. Een lieve plaats onder Zijn recht. Om door recht in Christus te mogen verblijd worden temidden van verdriet. Want wanneer de Heere Zijn volk genade gaat geven bij vernieuwing dan komt Hij wel eens diepe gangen en wegen te houden die dwars tegen je eigen vlees en bloed ingaan. De Heere moet maar eens een lammetje wegnemen uit je familie omdat eigenwijze schaap in de kooi te krijgen. Och, wie zal dan niet zijn ganse leven wenend over de aarde gaan?
Wie zal dan niet voor Zijn aangezicht uitroepen: Gij alleen zijt recht. Gij alleen zijt waardig om aanbeden en gediend te worden. Daar ligt toch zo’n liefde in dat recht van God. Een liefde in de ziel tot het verdoemend recht. Hoe is dat mogelijk? Omdat Christus heeft verworven een verzoend recht waardoor de Heere in gunst van Boven neer ziet op Zijn arm en ellendig volk. Dat is rechtvaardigende liefde, dat is echte liefde. En wanneer dan tranen worden geschreid vanwege de verwondering dat de Heere naar zo’n doemeling in Adam heeft willen omzien, is met het verstand niet te bevatten. Dan blijft er over: een wenende ziel in het stof. En als dan die wenende ziel een geloofsoog ontvangt om op Hem te mogen zien, op de Overste Leidsman en Voleinder des geloofs, dan zou je een ieder wel toe willen roepen: bekeert u!
 
We willen het onze rouwdragende kinderen en kleinkinderen toeroepen: zoekt toch de Heere, terwijl Hij te vinden is, roept Hem aan terwijl Hij nabij is. Ons gebed mag wel zijn: Heere, ontferm U over ons en onze kinderen op weg en reis naar de eeuwigheid. Opdat Zijn naam in- en door Zijn eigen werk verheerlijkt zou mogen worden. Ja, dan moeten we een weg gaan van tranen omdat er zulke ontzaggelijke slagen vallen in het leven. En velen van ons zullen weten wat het is, vooral de weduwen en weduwnaars en allen die kinderen moesten verliezen aan die harde dood. Al de rouwdragenden hebben gestaan rondom de groeve der vertering. Wat is er toen niet omgegaan in je ziel. Wat stonden we wenend bij het geopende graf. Maar wanneer we eens achterom zien wat is er dan van overgebleven? Wat hebben alle tranen uitgewerkt?
Heeft het de bekering uitgewerkt in uw leven? Heeft het uitgewerkt een droefheid over de zonde? Want als het dat niet uitwerkt moet u niet vergeten dat het dan uit zal werken een droefheid naar de wereld en die werkt de dood. En als de Heere je toen zo’n klap heeft gegeven en het heeft geen bekering uitgewerkt wat zal dan de volgende klap zwaar zijn als de Heere doortrekt met Zijn gericht, wie zal voor Hem bestaan?
Och, de Heere geve u genade om te buigen onder Zijn kastijdende hand. Want dan mag de ziel ondervinden: kust de roede want er zit honig aan.
En zo mocht het God believen en behagen vanuit de tekst: Jezus weende, in het bijzonder Zijn ware Zionisten, Zijn bijzondere liefde te geven om hen te troosten. Zodat Gods kind, vanuit die gezegende Middelaarsliefde van Hem, wenend hun gang heeft te maken door de tijd, totdat de Heere hen wegneemt uit de tijd en hen opneemt in heerlijkheid. Ja, dat komt, Hij komt om de tranen van Zijn volk af te wissen en te drogen. En dat ze daar zullen zijn waar nooit rouw en smart meer zal zijn. Dan nooit een kind meer behoeven te verliezen. Daar zijn geen bedroefde ouders meer. Al Gods uitverkorenen zullen eeuwig de Heere lieven, loven en prijzen tot in alle eeuwigheid.     
 
Amen.